maandag 4 mei 2020
'40-'45
Verrassend genoeg is de muziekcultuur van vlak vóór en vlak ná de oorlog niet wezenlijk anders. De rampspoed van de oorlog heeft slechts een geringe invloed gehad op de ontwikkeling van de muziek. Al in de jaren dertig was het ‘swing’ dat de klok sloeg, aangevoerd door de vele grote Amerikaanse dansorkesten. En eind jaren veertig maakten swingorkesten en bigbands nog stééds de dienst uit. De echte vernieuwingen zouden pas in de jaren vijftig komen, toen jongeren hun eigen muziek ontdekten en rock-’n-roll zijn luidruchtige entree maakte.
In 1940 waren de orkesten van onder anderen Glenn Miller, Tommy Dorsey, Count Basie, Benny Goodman en Duke Ellington toonaangevend. In de oorlogsjaren kwamen ook zangers als Dinah Shore en Frank Sinatra naar voren. En in Engeland Vera Lynn, de sweetheart of the forces. Ze dankte deze erenaam aan haar vele inspirerende optredens voor Britse militairen, nabij de slagvelden tijdens de oorlog en onmiddellijk na de bevrijding in het vrije Duitsland.
In 1945 had Doris Day als zangeres van het orkest van Les Brown haar eerste Amerikaanse nummer 1-hit: ‘Sentimental Journey’; het nummer was bijzonder geliefd onder Amerikaanse militairen in Europa. Bing Crosby was al ruim voor de oorlog een grote ster en bleef dat tot in de jaren vijftig. Datzelfde gold voor The Andrews Sisters.
Ook in ons land luisterde men naar bigbands – via verborgen radiotoestellen, verstopt onder vloeren en in kasten. En er werden meer Nederlandstalige liedjes opgenomen. Dat moest wel, omdat de bezetter geen Engelstalige muziek toestond. Aanvankelijk waren het vooral bewerkingen van Amerikaanse of Engelse nummers, maar steeds vaker verschenen er originele Nederlandse liedjes.
Immens populair waren The Ramblers, onder leiding van Theo Uden Masman, en The Skymasters, geleid door Pi Scheffer. Ook exotische muziek deed het goed in de oorlogsjaren, zoals de Kilima Hawaiians. Trouwens, ook zij moesten in het Nederlands zingen, al vermengden ze dat met Indische (en ‘Hawaiiaanse’) woorden.
En dan was er natuurlijk die bevrijdingsklassieker over “een meisje, luist’rend naar de naam van Trees, ’n echte Hollandse verschijning, knap en aardig in d’r vlees”. Dit komt uit de vrolijke meezinger ‘Trees heeft een Canadees’ van Albert Booy uit 1945:
Trees heeft een Canadees
O, wat is dat kindje in d’r sas
Trees heeft een Canadees
Samen in de jeep en dan vol gas
Al vindt zij dat Engels lang niet mis is
Wil zij dolgraag weten wat een kiss is
Na 1945 liep de swing-rage nog even door. In een land dat werd bevrijd door Amerikanen, Canadezen en Britten was het logisch dat veel Engelstalige liedjes werden gespeeld en meegezongen. En je luisterde als het effe kon naar American Forces Network (AFN), de radiozender voor Amerikaanse militairen in Europa. Daar draaiden ze de nieuwste hits uit de Verenigde Staten. Een nieuwigheid – toch nog, op de valreep van jaren veertig – diende zich aan in 1948: samba, overgewaaid uit Brazilië.
Eddy Christiani sprong er onmiddellijk op in. Hij, de megaster van de populaire muziek in het Nederland van toen, scoorde een hit met het vertaalde nummer ‘Maria van Bahia’. Op het ritme van de tamboerijn en sambaballen-gevuld-met-rijst.
Ondanks deze samba-injectie oordeelt Skip Voogd minder enthousiast over de Nederlandse muziekcultuur eind jaren veertig. Voogd: “De creativiteit in de Nederlandse muziek uit het begin van de jaren veertig had tegen het eind van die jaren plaatsgemaakt voor gezapige oubolligheid. Spanning en originaliteit waren rond 1950 minder aanwezig.”
De gezapigheid van die jaren is prachtig beschreven in de roman ‘De avonden’ van Gerard Reve (toen nog Simon van het Reve) uit november 1947. In de volgende passage figureren The Ramblers als ‘De Zwervers’. Hoofdpersoon Frits van Egters luistert met zijn ouders naar de radio wanneer De Zwervers het nummer ‘Sensatie Nummer Een’ inzetten. Dat bevalt de oudere generatie Van Egters allerminst.
‘Tuut tuut te tuut tuut,’ zei zijn moeder, toen het nummer begon, ‘verschrikkelijk.’
‘Je moet jazzmuziek proberen te volgen,’ zei Frits. Hij zat op een stoel dichtbij het toestel. ‘Kan dat gemier niet af?’ vroeg zijn vader en richtte zich op. ‘Nee,’ zei Frits, ‘je moet eens luisteren, dan zul je horen, dat het geen onsamenhangend lawaai is. Het orkest geeft het ritme aan, de saxofoon speelt de melodie en de improvisaties.’
‘Maar het kan wel zachter,’ zei de man en draaide de knop terug.
Hoe zouden Frits’ ouders een paar jaar later op Elvis Presley hebben gereageerd?