woensdag 25 april 2018

Gitaarsnaren

Voor een akoestische gitaar zijn er nylon snaren of stalen snaren beschikbaar. Bij een "spaanse" klassieke gitaar zijn de hoge 3 snaren compleet van nylon, de 3 lage snaren hebben een kern van nylon vezels met een wikkeling van metaal er om. Vroeger werden deze nylon snaren gemaakt van kattendarmen, maar in werkelijkheid waren dat meestal schapendarmen.

Een staalsnarige akoestische "country & western" gitaar heeft stalen snaren. De lage bassnaren hebben dan een wikkeling van brons, phosphor-brons of een andere legering.

Elektrische gitaren hebben ook stalen snaren met om de bassnaren een magnetische wikkeling van staal, nikkel of een legering. Er zijn ook flatwound snaren waarvan de omwikkeling met rond draad naderhand is afgevlakt. Daardoor zijn de snaren gladder, maar ook minder flexibel, wat een donkere klank geeft. Deze worden met name veel gebruikt voor jazz gitaar.

Sommigen houden van een zo helder mogelijke klank, anderen van een wat warmer geluid of zelfs een extreem dof geluid. Op een elektrisch instrument klinken snaren met veel staal (ijzer) het meest helder. Stainless steel klinkt ook helder, vernikkeld staal klinkt iets donkerder. Flatwound snaren (met een gladde wikkeling om de bassnaren) klinken nóg doffer.
Op een akoestische gitaar of bas klinken "bronze" (of "brass") snaren het meest helder, "phosphor bronze" snaren klinken wat warmer . In sommige snaren zitten vezels als silk/zijde verwerkt die de klank van de bassnaren iets warmer, minder scherp maken. Ook zijn er per merk wel verschillen, een kwestie van uitproberen wat goed bevalt qua klank en duurzaamheid. Zodra snaren niet meer goed klinken zijn ze aan vervanging toe. De klank van verse snaren kan snel verdwijnen als er veel en vaak op gespeeld  wordt. Zeker onder de lampen op een podium gaat het sneller, omdat er meer transpiratie op de snaren wordt afgegeven. De agressieve zuren uit het transpiratievocht werken in op het materiaal waar de snaren uit bestaan. Zodoende kunnen snaren vrij snel al gaan roesten en de frets op de hals aantasten. Repareren daarvan is zeker duurder dan af en toe een verse set snaren!

Door stevig aanslaan met een (dik) plectrum slijten de snaren ook nog eens harder. Het slechter of doffer klinken verloopt geleidelijk aan totdat het opee ns opvalt hoe slecht het instrument klinkt. Stemmen van deze versleten snaren zal ook steeds moeilijker verlopen omdat de flexibiliteit er uit is. Daarom vervangen veel (bas)gitaristen hun snaren ook op gezette tijden; iedere dag, week, 2 weken, maand of kwartaal. Uiteraard naar gelang de frequentie van bespelen danwel optredens of opnames.
Grove richtlijnen voor hoe lang normale standaard snaren meegaan: 25 speeluren op een gitaar en 100 speeluren op een basgitaar. Snaren gaan ook zeker langer mee indien ze behandeld zijn met een onderhoudsmiddel als Dunlop Stringcleaner.

Sinds geruime tijd zijn er echter ook snaren verkrijgbaar die langer meegaan zonder onderhoudsmiddelen. Door tijdens de productie een flinterdunne coating over de snaren aan te brengen blijven de snaren aanzienlijk langer dan normaal gevrijwaard van corrosie en slijtage door o.a. zweet en huidschilfers tussen de wikkelingen van de snaren. Elixir is zo´n merk snaren. Veel (bas)gitaristen nemen met minder geen genoegen meer.

Dikkere snaren gaan ook langer mee dan dunnere. Een setje .008 begint eerder slecht te klinken dan een setje .012 ! Hoe groter het aandeel ijzer in de snaar, hoe eerder deze roest. Meer nickel zorgt bijvoorbeeld ook voor een langere levensduur. Een snaar met een hoog ijzergehalte klinkt, als deze nieuw is, hard en fel op een elektrisch instrument omdat de elementen op magnetisme reageren. Er bestaan ook vergulde snaren, die roesten nauwelijks.


zondag 22 april 2018

Mannish Boy

“Mannish Boy” is een de blues standaard van Muddy Waters. Het nummer is geinspireerd door en een antwoord op Bo Diddley’s “I’m A Man” die op zijn beurt weer werd geïnspireerd door Muddy Waters‘en Willie Dixon’s “Hoochie Coochie Man”.

De eerste en originele versie van “Mannish Boy” werd door Waters in Chicago opgenomen op 24 mei 1955, onder de titel “Manish Boy”(met één n). Begeleiders van Muddy Waters waren Jimmy Rogers op gitaar, Junior Wells op harmonica, Fred Below op drums en een niet nader geïdentificeerde achtergrondkoor. Deze originele versie was de enige opname van Muddy Waters tussen januari 1953 en juni 1957 waarbij Little Walter ontbrak en het was een van de weinige studio-opnames met Junior Wellls. De redenen van het ontbreken van Little Walter bij deze opname is onbekend.

Muddy Waters nam tijdens zijn carriére verschillende versies van “Mannish Boy” In 1968 nam hij het opnieuw op voor zijn album “Electric Mud” in een poging van Marshall Chess om de rock ‘n roll markt te interesseren. Nadat hij vertrok bij Chess nam hij het nummer in 1977 weer op deze keer onder leiding van producer Johnny Winter voor zijn album “Hard Again” voor Blue Sky Records.

Twee jaar later in 1979 deed hij dat opnieuw met producer Johnny Winter op het live-album “Muddy Mississippi Waters – Live” eveneens voor Blue Sky Records, het album werd tijdens twee concerten opgenomen in Harry Hope’s, Cary, IL op 18 maart 1977 en Masonic Auditorium, Detroit, MI op 26 Augustus 1978.
Muddy Waters bracht het nummer ook ten gehore tijdens het op film opgenomen afscheidsconcert “The Last Waltz” van The Band op 25 November 1976 in de The Winterland Ballroom te San Francisco.

De originele opname van “Mannish Boy” is in 1986 opgenomen in The Blues Hall of Fame en behoort tot de 500 songs die de rock ‘n roll mede vorm gaf.

Behalve de “eigen covers” van Muddy Waters zelf werd het nummer ook opgenomen door Jimi Hendrix op het compilatie album “Blues”. Paul Butterfield nam het in 1986 op in zijn album “The Legendary Paul Butterfield Rides Again” en de Hindu Love Gods deden voor hun album met dezelfde naam. Het nummer verscheen ook op de “Bocephus Box”, een drie-cd-box van Hank Williams Jr uitgebracht in 2000. Elliott Murphy zong het in 2005 op “Murphy Gets Muddy”. The Rolling Stones hebben dit nummer vaak gebracht, samen met andere bluesstandaards, tijdens hun vele live-optredens, het is te horen op de albums “Love You Live” en “Rarities 1971-2003″. De Australische hard-rock band Wolfmother heeft een cover opgenomen in hun special-edition van “Cosmic Egg”. Black Stone Cherry bracht in oktober 2009 bij het Duitse Rockpalast samen met Hoochie Coochie Man een ruigere versie ten gehore.

Het werd verder gebruikt in de Martin Scorsese documentaire serie “The Blues”. In de 5e film Godfathers & Sons van het Godfathers-epos en geregisseerd door Marc Levin, werd “Mannish Boy” her- geinterpreteerd door The Electrik Mud Kats (aka The Electric Mud Band, Muddy Waters’ begeleidingsgroep van zijn album “Electric Mud”) met zang van hip hop artiesten Chuck D en Common & Kyle Jason.


zaterdag 21 april 2018

Sandy Denny

Op 21 April 1978 overlijdt, in Londen, de zangeres Sandy Denny aan een hersenbloeding nadat ze in het huis van een vriend van de trap is gevallen.

Sandy Denny wordt op 6 Juni 1947 in Wimbledon, London geboren als Alexandra Elene McLean Denny. Denny studeerde voor verpleegster maar ging zich serieus met muziek bezighouden na een ontmoeting met de toen nog onbekende Simon and Garfunkel.

Denny trad voor het eerst op voor de BBC op 2 December 1966 in een folk programma in the Folk Song Cellar, waar ze twee traditionals zong : “Fhir a Bhata” en “Green Grow the Laurels”. Paul Simon zat in hetzelfde programma.

Een paar maanden later maakte ze haar eerste album met akoestische nummers. Het zou pas in 1978 verschijnen.

In 1967 werd ze lid van de band The Strawbs waarvan hetzelfde jaar het album Sandy Denny & the Strawbs verscheen. Een nummer van dit album, Who Knows Where the Time Goes?, werd in 1968 in de uitvoering van Judy Collins een grote hit. Denny’s verblijf bij The Strawbs was van korte duur, want al in 1968 werd ze gevraagd Judy Dyble te vervangen in Fairport Convention.

Haar komst veranderde het geluid van de band in belangrijke mate. De voorheen sterk op de Amerikaanse folk gerichte groep sloeg nu een meer Brits/keltisch klinkende richting in.

Op de albums What we did on our holidays, Unhalfbricking en Liege and Lief, alle uit 1969, speelde Denny een grote rol als zangeres, terwijl enkele van de beste nummers ook door haar werden geschreven.

Reeds in 1970 verliet ze Fairport Convention and richtte ze de band Fotheringay op, waarmee een album werd opgenomen. In Fotheringay speelde ook haar toekomstige echtgenoot Trevor Lucas.

Een tweede album werd niet voltooid. In de jaren zeventig nam Denny een aantal soloalbums uit van wisselende kwaliteit. Ook zong zij een duet met Robert Plant op het Led Zeppelin IV-album uit 1971, The Battle of Evermore, dat heel nadrukkelijk de ‘folk-kant’ van Led Zeppelin belicht. In 1973 keerde ze terug bij Fairport Convention en ging met de band op wereldtournee, resulterend in het live album Live Convention. In 1975 volgde het album Rising for the Moon, waarna ze de band weer verliet.

Sandy’s laatste album, het wat overgeproduceerde Rendezvous, verscheen in 1977 en was een weinig succesvolle poging een groter publiek te bereiken. In juli van dat jaar werd ze moeder. Korte tijd daarna begon ze met haar man plannen te maken om naar Amerika te verhuizen. Zo ver kwam het niet.

Sandy Denny overlijdt op 21 april 1978 aan hersenletsel. Dit heeft zij opgelopen nadat zij thuis in Londen dronken van een trap is gevallen. Haar leven is een chaos. Sandy Denny deelt het bed met o.a. Keith Moon van The Who en Lowell George van Little Feat. Zij trouwt met de Australische zanger/producer Trevor Lucas. Zij kan niet van de fles afblijven. Dronken valt Sandy Denny eind 1977 van een trap. Hierna negeert zij de verwondingen aan haar hoofd. Trevor Lucas heeft haar inmiddels verlaten. Met hun negen maanden oude dochter Georgia is hij naar Australië vertrokken. Sandy Denny stort op 21 april 1978 opnieuw dronken van een trap. Interne bloedingen worden haar fataal.

Na haar dood verschijnen nog enkele cassettes en platen met niet eerder uitgebrachte opnamen, waaronder Gold Dust, een live album van haar allerlaatste optreden op 27 November 1977. Sandy Denny is 37 jaar geworden.

vrijdag 20 april 2018

The Young Tradition

The Young Tradition waren een Britse folkgroep van de jaren 1960, gevormd door Peter Bellamy, Royston Wood en Heather Wood (geen verwantschap !).
Ze namen drie albums op. Voornamelijk traditionele Britse folk die a capella werd gezongen.
The Young Tradition werd per toeval gevormd. Peter Bellamy ontmoette Royston Wood wanneer ze bij een gemeenschappelijk vriend kampeerden. Ze zongen ’s avonds wat en ontdekten hun gemeenschappelijke liefde voor oude Engelse folk en harmonie.
Heather Wood zag ze samen optreden in een folk club en stapte gewoon het podium op en zong mee. Ze is er bijgebleven.



Hun harmoniën zijn vooral schatplichtig aan de Copper familie. Maar ook andere invloeden spelen. Royston Wood is een adept van oude muziek en Heather houdt van de Everly Brothers.
In 1969 splitte de groep. Peter Bellamy zong alleen verder. Royston zong kort bij Swan Arcade, zeer de moeite waard.
Peter Bellamy pleegde zelfmoord in 1991, Royston Wood stierf in een autoongeluk in 1990. Heatler leeft in New York.
Ze brachten drie LP’s uit, stuk voor stuk meesterwerken. In 1967 brachten ze ook een EP uit.

donderdag 19 april 2018

Supersister

De oorsprong van de Haagse groep Supersister ligt in The Blubs, waarin de jonge tiener Robert-Jan Stips al samenspeelt met drummer Marco Vrolijk. Onder invloed van psychedelica (de heren zijn er vroeg bij) en de eerste plaat van The Soft Machine verandert de naam in 1966 in The Provocation. Twee jaar later staat de ‘harde kern' van het latere Supersister voor het eerst op het podium. Naast Stips en Vrolijk zijn dat bassist Ron van Eck en fluittist Sasha van Geest. Nadat de groep kortstondig Sweet Okay Supersister is genoemd, wordt in 1970 de naam veranderd in Supersister. Stips heeft dan al zijn studie aan het conservatorium van Den Haag vroegtijdig beëindigd: hij staat liever op het podium dan dat hij boeken vol theorie leert. Al snel heeft de eigenzinnige en in de beginperiode behoorlijk theatrale groep een platencontract op zak. Niemand minder dan platenbaas en dj Willem van Kooten van Red Bullet Productions brengt Supersister onder bij Polydor. De band wordt gezien als één van de eerste ‘underground' van Nederlandse bodem, samen met onder meer Groep 1850 en Mother Love. Maar Supersister klinkt toegankelijker, studentikozer en minder broeierig dan haar tijdgenoten. Qua imago heeft de groep alles meezitten: lang haar, brillen en natuurlijk de keiharde optredens vestigen de naam in het nieuwe decennium. Met de single She Was Naked nestelt Supersister zich ook in de hitparade, alhoewel het nummer geen groot commercieel succes wordt. Ook de vier lp's die de groep vanaf 1970 maakt, worden gekocht door een selectief publiek. Daarentegen verkoopt de verzamelaar "Superstarshine vol. 3" uit 1973 -met singles en zeldzaam materiaal- een stuk beter.



Als de groep in juni 1970 op het Kralingen Pop Festival in Rotterdam staat, is net hun eerste plaat "Present From Nancy" uit: de groepsleden denken niet in liedjes of composities, maar in ‘sessies'. Daarvan staan er op de plaat vier, die elk een eigen karakter hebben. Supersister klinkt op die eerste plaat als een overval expansievat, vol van invloeden uit de Amerikaanse en Engelse progressieve hoek (Naast Soft Machine ook Frank Zappa, Pink Floyd en de avontuurlijke kanten van Caravan), maar tevens veelbelovend. Dat maakt de groep volledig waar op "To The Highest Bidder", dat in 1971 verschijnt. De muziek is meer uitgekristalliseerd, de groepsleden spelen gerichter en het lijkt net alsof in ieder stuk een doel wordt gesteld waar de muzikanten naar toe spelen. Net als op de eerste plaat heeft producent Hans van Oosterhout (ooit het vijfde bandlid genoemd) een groot aandeel in het stevige geluid. Opvolger "Pudding And Gisteren" (1973) is de volgende stap van Supersister, een ambitieuze plaat waarvan het titelnummer wordt geschreven voor het Nederlands Danstheater. Inmiddels is Van Geest ook saxofoon gaan spelen en verbreedt de groep haar geluid, maar vlak na het verschijnen van de plaat verlaten zowel hij als Vrolijk de groep. Opvolgers zijn Herman van Boeyen (drums) en Charlie Mariano (sax), waarmee een omvangrijke Duitse tournee wordt gemaakt en de lp "Iskander" wordt opgenomen en eind 1973 uitgebracht. Die plaat laat een groep horen die al lang over haar hoogtepunt heen is. Het geluid neigt meer richting jazzrock en dat zet zich voort op "Spiral staircase", die als bandnaam weer het aloude Sweet Okay Supersister gebruikt. Vlak daarna heft Supersister zichzelf op, gaat Stips verder met Transister en later Sweet d'Buster en The Nits. Ook maakt hij regelmatig soloplaten, al dan niet met hulp van anderen.

zondag 15 april 2018

Hawkwind

De Britse acidrockband Hawkwind werd eind 1969 opgericht door Dave Brock (gitaar en zang), Nik Turner (zang en saxofoon) en Mick Slattery (gitaar). De groep werkte eerst onder de namen Group X en Hawkwind Zoo en onderging verschillende wijzigingen in de bezetting, voordat het eerste album werd opgenomen.

Hawkwind brak door na haar fameuze optreden buiten de hekken van het festival van Wight in 1970. De groep viel vooral op door haar lange geïmproviseerde solo's en de regelmatige inname van drugs door de bandleden.

De muziek bestaat uit een mengsel van harde rock gecombineerd met sciencefictionachtige klanken welke worden geproduceerd door een effectenmachine genaamd "audio generator". De teksten worden bepaald door zwaar drugsgebruik en comics. Hun liveshows worden opgeluisterd door naaktdanseres Stacia.


Stacia Blake (op 26 december 1952 geboren in Ierland) was de exotische danseres van de groep. Ze beeldde Hawkwinds space rock uit door als een derwisj-op-paddestoelen over het toneel te kronkelen, aanvankelijk in kleurrijke fantasie outfits, later naakt of in body-painting. Stacia's aanwezigheid was een fenomenaal marketing instrument. Hordes bronstige jongeren dromden rond het podium als Stacia haar fenomenale boezem losschudde.

De optredens waren happenings, waar visuele elementen een grote rol opeisten.
Het meest bekend werd Hawkwind door het nummer "Silver machine", dat op single werd uitgebracht en redelijk goed verkocht.
De groep kende vele personeelswijzigingen en de enige constante factor in Hawkwind bleef Dave Brock. Rond 1973 bereikte de groep haar muzikale hoogtepunt met het album "Space ritual". De zanger, dichter en schrijver Robert Calvert drukte in deze periode zijn stempel op de groep.
In 1975 verliet bassist Ian "Lemmy" Willis Hawkwind. Later richtte Willis Motörhead op, genoemd naar een door hem geschreven nummer van Hawkwind.



dinsdag 10 april 2018

donderdag 5 april 2018

I'm a King Bee

“I’m a King Bee” is een swamp-blues song die door verschillende blues- en andere artiesten is opgenomen en is geschreven door James Moore, beter bekend als Slim Harpo. In 2008 ontving de song een Grammy Hall of Fame Award, een eerbewijs voor kwalitatieve en historisch belangrijk geachte songs.

Slim Harpo (11 januari 1924-31 januari 1970) geboren in Baton-Rouge (Louisiana), als eerste kind van de familie werkte Moore als stuwadoor en bouwvakker in de late jaren dertig en vroege jaren veertig. Hij begon met optreden in bars gelegen in Baton Rouge onder de naam Harmonica Slim. Later begeleidde hij Lightnin’ Slim, zijn zwager, zowel live als in de studio, voordat hij aan zijn solocarrière begon. Onder leiding van muziekproducer Jay D. Miller nam hij Maart 1957 in de Crowley Studio, Crowley (Louisiana) deze song op voor het label Excello Records (catalogusnummer 2113). De song is simpel van arrangement en beperkt in het gebruik van instrumenten, de warme en langzame stem van Slim draagt de song.



I’m a King Bee werd in 1957 als B-kant uitgebracht van zijn debuut-single “I Got Love If You Want It”, maar had meer succes dan de A-kant.
Slim Harpo stond bekend om zijn mondharmonica, de naam “Slim Harpo” is een vrije en humoristische vertaling van “slim harp”, een populaire bijnaam voor de mondharmonica die werd gebruikt in de blueswereld.

De Engelse rockband The Rollings Stones namen het nummer op voor hun debuut LP “The Rolling Stones” . Hoewel het nummer nooit als single door The Stones is uitgebracht wordt het beschouwd als een vroege belangrijke hit van de band. De opname van de Stones volgt in grote lijnen het arrangement van Slim Harpo’s uitvoering, maar met toevoeging van een slide-gitaar solo door Bryan Jones.
Mick Jagger zou later in de carriere van The Rolling Stones gezegd hebben dat het geen enkele zin heeft om te luisteren naar de Stones I’m a King Bee” spelend, als je het Slim Harpo kunt horen spelen.

In December 1964 werd de song eveneens opgenomen door een band met de naam The Tea Set bestaande uit Syd Barrett, Bob Klose, Roger Waters, Richard Wright en Nick Mason. Kenners onder ons weten dat we het hier over een band hebben die later bekend is geworden onder de naam Pink Floyd.
Andere artiesten en bands die de song opnamen of in hun live-repertoire hadden opgenomen zijn The Grateful Dead (1966), The Doors (1967), Led Zeppelin ( 1970), The Bad Seeds ( ) en The Blues Brothers (1976), Frank Marino & Mahogany Rush (1978), Muddy Waters (1981) en Steven Tyler & Joe Perry ( Aerosmith) (2004).