maandag 27 juni 2022

Mary Wells

Mary Wells was één van de eerste supersterren van het roemruchte Motown-label. Eind 1962 bereikten maar liefst acht Motown-singles de Top 10 en drie daarvan stonden op de naam van Mary Wells! Toch kende ze een moeizame start vanaf het moment dart ze in 1960 bij Motown tekende. Berry Gordy was haar persoonlijke (zang)coach die er eerst voor moest zorgen dat haar stem hees genoeg werd om haar eerste single Bye Bye Baby uit te kunnen brengen. Toen dat gelukt was en het nummer de R&B Top 10 bereikte werd meteen gekeken naar een mogelijke opvolger. Berry schakelde Mickey Stevenson in om hem te helpen met het schrijven en produceren hiervan en niet veel later zorgde I Don’t Want To Take A Chance ook voor een Top 10-notering. Haar eerste LP, Bye Bye Baby, bijna in het geheel geproduceerd door Gory zou spoedig volgen en van Mary een gevestigde artiest maken. Gordy richtte zich vooral op nieuw, jong talent dus hij vertrouwde Mary volledig toe aan Stevenson en ‘ stortte’ zich volledig op The Supremes om hun doorbraak te realiseren. Stevenson schreef en produceerde vervolgens Mary’s nieuwe single, Strange Love, een ballad met strijkarrangementen maar dit nummer flopte volledig en men moest naarstig op zoek naar een koerswijziging. Met de keuze voor Smokey Robinson als tekstschrijver voor Mary bedacht Gordy een meesterzet. Smokey hoorde beduidend andere en nieuwe vocale mogelijkheden bij de stem van Mary en schreef The One Who Really Loves You voor haar. Het nummer bereikte niet alleen de R&B-Top 10 maar ook nog eens de achtste plek in de Pop-hitlijst! Hoog tijd voor een compleet nieuw album en het kwartet Stevenson, Robinson, Holland en Bateman ging aan de slag met de selectie van de nummers. Het was in die tijd gebruikelijk dat een Motown-album tien nummers bevatte, waaronder een aantal uitgebrachte singles (met B-kant) en nummers uit de eigen Jobete/Motown-catalogus. En op dezelfde wijze als haar debuut werd dus ook het album The One Who Really Loves You uitgebracht. Omdat de B-kanten van de twee singles Strange Love en The One Who Really Love You al op haar debuutalbum waren vastgelegd, moest men dus op zoek naar acht ‘album-vullers’. Drifting Love schreef Mary zelf en voor She Don’t Love You tekende Gordy. Daarnaast een aantal covers waaronder het Smokey-nummer You Beat Me To The Punch, wat haar nieuwe single werd en zelfs haar eerste nummer 1-hit! Voor het derde album van Mary zou men wat meer tijd nemen en de single-releases beter uitkienen. Slechts één nummer voor het nieuwe album Two Lovers And Other Great Hits kwam uit de ‘ back-catelogue’ van Mary, te weten de Mable John-cover No Love. Samen met Melvin Franklin van The Temptations schreef Mary Stop Right Here, Berry Gordy schreef en produceerde Was It Worth It maar de rest van de nummers werd geproduceerd door Smokey Robinson en Mickey Stevenson. Na zijn misser met Strange Love, liet Mickey niets aan het toeval over en koppelde hij Mary aan niemand minder dan Marvin Gaye, die uiteindelijk de co-productie van My 2 Arms – U = Tears voor zijn rekening nam. Daarnaast liet hij Mary ‘kennismaken’ met oude ‘ standards’ en dat leverde de nummers Goody-Goody (Benny Goodman, 1936), Looking Back (Nat King Cole, 1953) en Guess Who (Jesse Belvin, 1959) op. De beste nummers op Two Lovers zijn echter de Smokey-tracks. Het titelnummer bereikte wederom de nummer 1-positie in de hitlijsten met als B-kant het fraaie Operator. Grappig detail over dit nummer is dat het gebruikt werd voor haar volgende album Live On Stage, waarbij de master-tape werd gebruikt, met het geluid van publiek eroverheen gemixt. Het nummer is in werkelijkheid nooit live opgenomen! De derde en laatste Smokey-bijdrage was het nummer Laughing Boy, dat in februari 1963 als single werd uitgebracht. Haar Motown-carrière duurde na deze single nog slechts 15 maanden, waarbij ze deze periode glorieus afsloot met een andere nr.1-single in de Pop-lijsten, My Guy. Daarna bleef ze wel prachtige muziek maken maar moest Mary in de hitlijsten plaatsmaken voor nieuw Motown-talent waarmee het label vervolgens de ene na de andere hit afleverde.

vrijdag 10 juni 2022

Geografie van de blues (6)

Mississippi-Delta:
De Mississippi-Delta is het landbouwgebied van de staat dat algemeen wordt beschouwd als de geboorteplaats van de blues. Tot de artiesten die in dit gebied werden geboren en werkten, behoren onder anderen Son House, Robert Johnson, Charlie Patton, John Lee Hooker en Muddy Waters.

De meeste Delta-blues wordt akoestisch gespeeld, zoals op de originele platen uit de jaren twintig en dertig, met gitaren met een holle klankkast die werden gemaakt voordat de elektrische gitaar aan het eind van de jaren veertig zijn intrede deed in de blues. De Delta-blues wordt gekenmerkt door fantastisch gitaarspel, snijdend slidewerk en diepe boogieritmes, alles gebracht met een emotionele diepte die van de plaat druipt.

Er bestaan 2 versies van het levensverhaal van Robert Johnson. Wij hebben gekozen voor het meest interessante. In zijn jeugd op de Dockery-plantage besloot Robert bluesmuzikant te worden en deed hij zijn uiterste best om dat doel te bereiken. Na opdracht te hebben gekregen om met zijn gitaar om twaalf uur 's nachts op een nabijgelegen kruising te verschijnen, werd Johnson daar verwelkomd door de duivel zelf. Hij pakte Johnsons gitaar, stemde het instrument en gaf het toen aan Johnson terug. Vanaf die dag speelde en zong Johnson dankzij zijn bovennatuurlijke gaven beter dan welke bluesartiest ook. Producent John Hammond wilde dat Johnson optrad tijdens een Spirituals To Swing Show in de Carnegie Hall in 1938 en stuurde mensen erop uit hem op te sporen en naar New York te brengen. Helaas kwam toen het droevige bericht uit Mississippi dat Johnson was overleden, in een jukejoint vergiftigt door de jaloerse man van een vriendin. Volgens de legende had hij h et schuim op zijn mond staan, kroop hij rond op handen en voeten en hapte hij als een dolle hond naar de mensen om hem heen toen hij voor het laatst in levenden lijve werd gezien. Naar verluit sprak hij vlak voor hij stierf de volgende woorden: 'Ik hoop dat de Verlosser komt en mij meeneemt uit mijn graf'. Nu volgen de gebeurtenissen die wel echt gebeurd zijn: Hij trouwde in 1929 en zou wellicht een rustige huisvader zijn geworden, maar zijn vrouw en zoon stierven een jaar later tijdens de bevalling. Vervolgens begon hij van plaats naar plaats te trekken om de blues te spelen. Hij was voortaan steeds onderweg, oefende onophoudelijk om zijn spel te vervolmaken en trad zo vaak op als hij kon. Johnson had rare gewoontes. Hij oefende in het donker geleund tegen een grafsteen op het plaatselijke kerkhof. Hij liftte stiekem mee met goederentreinen naar Chicago, Detroit, New York en St. Louis. Johnson hervatte zijn nomadische bestaan op een zaterdagavond in augustus. Na zijn optreden flirtte hij op de dansavond met een vrouw, waarop haar jaloerse man of vriend besloot hem dat betaald te zetten door de zanger een fles illegale whisky aan te bieden met daarin een scheut loog. Johnson bleef drinken en spelen tot hij zo ziek was dat hij niet meer verder kon. Hij werd overgebracht naar het nabijgelegen Greenwood, waar hij op 16 augustus 1938, na een paar dagen verschrikkelijke pijn te hebben geleden overleed aan longontsteking.

John Lee Hooker is ongetwijfeld een van de echte groten van de blues, samen met Muddy Waters, B.B. King en Howlin' Wolf. Hooker wordt vaak de 'Koning van de Boogie' genoemd, en zijn energieke ritmische manier van gitaar spelen is een onlosmakelijk element van de sound en stijl van de blues geworden. Na zijn geboorte op 17 augustus 1920 in Mississippi groeide John Lee op in een bluesrijke omgeving, waarin hij gitaar leerde spelen van zijn stiefvader Will Moore. In zijn kinderjaren zong Hooker gospelsongs in de kerk, wat zijn belangrijkste muzikale invloed was, tot de blues hem te pakken kreeg. Toen hij 15 was, liep hij weg van huis en ging naar Memphis om daar naam te maken in de bluesscène. Hij werd gepakt en teruggestuurd naar huis, maar keerde uiteindelijk toch weer terug. Om de eindjes aan elkaar te knopen werkte hij als zaalwacht in een bioscoop. Hooker maakte in de daaropvolgende zes jaar onder tal van verzonnen namen, bijnamen en varianten van zijn eigen naam platen voor zowat elke platenmaatschappij dat hem een contract aanbood. Hoogtepunten uit de carrière van Hooker in de jaren tachtig waren zijn toetreding tot de Hall of Fame van de Blues Foundation en de heruitgave van verschillende vroegere platen van hem. Daarnaast was hij te zien in de film "The Blues Brothers", waarin hij al stampend de voor hem typische boogie patronen voor het voetlicht bracht met het nummer 'Boom Boom'. John Lee Hooker overleed in 2001, opende in 1997 zijn eigen bluesclub in Californië: John Lee Hooker's Boom Boom Boom.