zondag 17 juni 2018

de Haagse muziekwinkel Servaas

Begonnen als boekbinderij, ontwikkelde de Haagse muziekwinkel Servaas, zaak zich in de jaren twintig tot verkooppunt van bladmuziek. Nico Servaas jr, een naamgenoot van zijn vader en grootvader, loopt als kind al in de winkel rond en ziet hoe zijn vader vanaf 1954 met toenemend succes muziekinstrumenten is gaan verkopen.

Als Nico in 1962 uit militaire dienst komt, gaat het snel met de ontwikkeling van de (beat-) muziek in Nederland. Op dat moment is de grotendeels instrumentale indorock, onder aanvoering van The Tielman Brothers, nog het summum. Nico is niet muzikaal, maar wel een ondernemer. Hij zoekt uit op welk merk instrumenten de immens populaire Shadows spelen. Zo komt hij uit bij het gitaarmerk Burns. Hij verwerft er de exclusieve rechten voor de Benelux vanen krijgt vervolgens de bassist van de Haagse Crazy Rockers zover dat die ook op een Burns-gitaar gaat spelen. Die wil eerst niet, maar met de opmerking van Nico, ‘John Rostill van The Shadows speelt er ook op’, gaat hij overstag. En via de Crazy Rockers wil vervolgens heel Den Haag een Burns-gitaar die, exclusief, bij Servaas in de Haagse Schoolstraat is te krijgen.

Vanaf dat moment gaat het snel. De winkel wordt, in de tijd dat de indorock plaatsmaakt voor de beatmuziek, steeds meer een ontmoetingsplaats voor bekende muzikanten en van hun fans, die er quasi-toevallig langslopen in de hoop hun idolen aan te treffen. Die kans is best groot, want Peter Vink, bassist van Q’65 is de buurjongen van Nico Servaas. Rinus Gerritsen en George Kooymans wonen een paar straten verderop en zijn ook heel regelmatig in de winkel te vinden.

Nico Servaas denkt groot en onderneemt groot. Rinus Gerritsen van The Golden Earrings wil, nadat hij The Who heeft zien optreden, een Danelectro-bas. Nico wil er best een bestellen, maar dat wil de leverancier niet. Dus gaat Nico naar New Jersey en komt terug met honderd Danelectro-bassen. En het alleenrecht op verkoop in de Benelux natuurlijk. Hetzelfde verhaal met de Marshall-versterkers, die Nico’s klanten zien in Club 192 op de Scheveningse Pier, als daar een Britse band optreedt. “Wij zitten op allemaal rotzooi te spelen,” vat Peter Vink van Q65 samen. Nico zorgt ervoor.

Zijn klanten kunnen de versterkers eigenlijk niet betalen, maar kopen op de pof is bij Servaas geen probleem. Nico heeft het systeem overgenomen van zijn vader: “Ken je die jongens? Geef dan maar mee.” Maar de administratie is waterdicht en voor wie zijn betalingsverplichtingen niet nakomt, is geen enkel pardon. Als er niet wordt betaald, haalt Nico de spullen weer op, in een enkel geval in de zaal waar die avond een optreden geboekt stond.

vrijdag 15 juni 2018

Harry Nilsson

Harry Edward Nilsson is geboren in Brooklyn te New York op 15 juni 1941 hij was een Amerikaans componist, pianist, zanger en gitarist, maar scoort wel zijn twee grootste hits met nummers van anderen: “Without You” en “Everybody’s Talkin” van Fred Neil.
Kort na de Tweede Wereldoorlog liet zijn vader het gezin in de steek en verhuisde de jonge Harry met zijn moeder naar Californië, waar hij de rest van zijn leven bleef wonen.
Hij werkte hij bij een bank en schreef in zijn vrije tijd liedjes voor muziekuitgevers.
Enkele van deze liedjes werden in 1964 door Mercury Records als single uitgegeven, waarvoor Nilsson gebruikmaakte van de artiestennamen Johnny Niles, Foto-Fi Four en Bo Pete en hij zong kortstondig bij de New Salvation Singers en componeerde zelfs reclametunes hij deed in die eerste jaren alles om aan de bak te komen.
Het lukte hem aanvankelijk niet om zelf als artiest bekend te worden, maar zijn composities werden veelvuldig opgenomen door bekende muziekgroepen en artiesten, onder wie The Monkees, The Yardbirds,, Lulu en Blood, Sweat & Tears.
Zo schreef hij tevens drie liedjes voor Phil Spector, die gespeeld werden door The Ronettes en het Modern Folk Quartet.
In 1966 gaf Tower Records een compilatie van zijn eerste werk uit met als titel “Spotlight on Nilsson” en werd bijna al zijn werk onder de naam Nilsson uitgegeven.
Aan het eind van de jaren zestig vertolkte hij met succes het liedje “Everybody’s Talkin” en in 1971 brak hij door met het album “Nilsson Schmilsson”.
Nilsson was een echte studio artiest, zo heeft hij heeft nooit live opgetreden en trad hij zeer zelden op in een televisieshow.
Het nummer “Everybody’s Talkin” werd vooral bekend door de soundtrack van Midnight Cowboy uit 1969, met Jon Voigt en Dustin Hoffman, waarvoor Nilsson zelf een nummer had geschreven, maar dat werd niet uitgekozen.
‘Going where the weather suits my clothes’, alleen al om deze ene zin was ‘Everybody’s Talkin” de ideale titelsong voor de film.
Met de jaren werd de stem van Nilsson steeds rauwer, een direct gevolg van zijn overmatige alcoholgebruik.
Nilsson was een idool van The Beatles en goede vriend van Ringo Starr en van Van Dyke Parks, hij was een muzikant, arrangeur en vooral Nilssons beste vriend.
Die vertelde dat Harry als de dood was om opnieuw in de armoede te belanden, dus hij werkte kei- en keihard.
Hij leek wel een éénmans Brill Building! (dat was de plek waar verschillende muzikanten in piepkleine kantoortjes voor het eerst aan gammele piano’s hun eerste klanken lieten horen om te proberen opnieuw ergens een hit te scoren.)
Harry was namelijk straatarm opgegroeid, eerst in Bushwick, Brooklyn, daarna in een trailerpark in Californië.
We reden eens in een limousine langs het krot in Bushwick waar hij zijn jeugd had doorgebracht, er stond een bordje “Geef ratten geen kans! Bedek je afval!” Toen Harry dat bordje zag, barstte hij in tranen uit.
Na jaren broodschrijverij nam Harry Nilsson in 1971 een eigen plaat op, “Nilsson Schmilsson” en het werd een succes zo belande het nummer op de derde plaats in de Billboard Top 100.
Richard Perry was de producer van “Nilsson Schmilsson” die vertelde dat het erg jammer was dat Harry er alles aan deed om zijn succes te saboteren, ik denk dat hij niet tegen de druk kon.
Toen “Nilsson Schmilsson” nog in de hitlijsten stond, begonnen we de opvolger “Son of Schmilsson” zouden opnemen in 1972 kwam hij voor het eerst echt straal bezopen opdagen en daarna ging het alleen nog maar bergaf.
Naast het probleem om te concurreren met zichzelf sloeg Nilsson het grootste deel van de van de productie adviezen van Perry in de wind en besloot om de vrije loop te geven aan zijn eigen botheid en vulgaire teksten, door deze release vervreemde sommige van zijn eerdere, meer conservatieve fans.
Met teksten als “I sang my balls off for you, baby”, “Roll the world over / And give her a kiss and a feel”, and the notorious “You’re breaking my heart / You’re tearing it apart / So fuck you” een verwijzing naar zijn doorlopende scheiding, Nilsson week erg ver weg van zijn eerdere werk af.
Toch bereikte het album de twaalfde plaats in de Amerikaanse Hot 100 en de single “Spaceman” werd een Top 40 hit.
Echter de follow-up single “Remember (Christmas)” bleef steken op de drieënvijftigste plaats.
Zijn laatste levensjaren waren diep triest, hij werd opgelicht door z’n manager, moest hij z’n huis verkopen en als drank- en drugsverslaafde zag hij z’n vrienden van vroeger nog amper terug.
Alleen Van Dyke Parks bleef hem trouw, want toen Harry in 1993 een hartaanval kreeg belde hij z’n oude maatje op om hem uit het ziekenhuis te “ontvoeren”.
Nilsson stierf in Agoura Hills te Californië, op 5 januari 1994 in z’n slaap.
Van Dyke Parks voegde nog toe aan het overlijden van Harry, dat veel mensen vinden dat junkies hun problemen zelf hebben gezocht, maar in het geval van Harry klopte dat zeker niet.
Oké, hij was verslaafd aan van alles en nog wat, maar eigenlijk was hij het slachtoffer van de hebzucht van de muziekindustrie.
Ze wisten gewoon niet wat ze aan moesten met zoveel talent.

woensdag 13 juni 2018

The Bo-Street Runners

De Bo-Street-Runners namen hun eerste plaatje op als reactie op de vraag van de fans. Die wilden namelijk een aandenken van het wekelijkse optreden in het Railway Hotel in Harrow bewaren, en daarom nam de groep een EP-tje op in 1964.

De plaat werd verkocht na optredens voor vijf shilling. De huidige (eind 2010) waarde voor een mint exemplaar van deze EP wordt op 1600 pond (Record Collector Magazine) geschat. Geen slechte investering.

De band plukte vier nummers uit hun programma. Op kant een stond Willy Dixon's “I Just Wanna Make Love To You” en Ray Charles  ' Lonely Avenue”'. Kant twee bestond uit John Dominic’s zelf gepend “Bo Street Runner”  en  Jimmy Reed's “Shame, Shame, Shame”.

De studio was die van RG Jones of  Morden, SW Londen, die zijn eigen label had “Oak Records”.

Oak Records produceerde voornamelijk Jazz platen sinds 1958. Met de opkomst van de Beat werden ook Rhythm & Blues groepen aangetrokken.  Onder hen waren de Rolling Stones, The Yardbirds en David Bowie. Geen wonder dat de “Runners”  voor deze locatie kozen voor hun eerste opname.

De vier tracks werden opgenomen in een korte sessie van een paar uren. De band speelde live en de vocalen werden op het einde erin gemixt.

Om BTW te vermijden werd de plaat slechts op 99 exemplaren geperst. Vandaar waarschijnlijk die ongelooflijke waarde vandaag.

De groep is bekend omdat Mick Fleetwood er korte tijd  deel van uitmaakte en omdat Mike Patto de zanger was. De groep bestond uit Gary Lewis (lead guitar),  Mike Patto (zang), Dave Cameron (bas), Barry Wilson (drms) en  Tim Hinkley (orgel). In die line up won de groep de wedstrijd van Ready Steady Go, “Ready Steady Win”. De bedoeling was om de groep te zoeken die de volgende “Beatles “ zouden worden.



dinsdag 12 juni 2018

David Ackles

Door het succes van Lassie, eind jaren ’40, moesten er natuurlijk allerlei varianten komen – zoals Rusty, The Dog. Naast hond Rusty, acteerde de jonge David Ackles. Hij was afkomstig uit een familie die woonde en werkte in showorkesten, theater en vaudeville. Na zijn korte filmcarrière studeerde Ackles literatuur en film en schreef muziek voor ballet, theater en TV. Het leverde weinig op, baantjes als privé-detective en veiligheids-beambte zorgden voor inkomen – hij had het zelf kunnen verzinnen in een van zijn liedjes.

Sommige van die liedjes stuurt hij naar David Anderle, een jeugdvriend en werkzaam bij het eind jaren zestig uitermate hippe Elektra-platenlabel. Anderle is onder de indruk, directeur Jac Holzman nog meer en Ackles krijgt een contract. Liedjes schrijven, voor anderen. ‘My intention was to have lots of other, much better singers record my songs… ,‘ aldus een bescheiden Ackles, want Anderle en Holzman vinden dat hij een prachtige stem heeft. ‘Doe het zelf maar,’ en zo zit Ackles in 1968 in de studio, met muzikanten afkomstig uit Buffalo Springfield en Iron Butterfly. Ackles heeft dan nog nooit opgetreden en nimmer gewerkt in de popmuziek.

Zijn debuut David Ackles verschijnt in 1968, een goed jaar, want ook Joni Mitchell, Randy Newman en Leonard Cohen leveren hun eersteling af. Critici zijn lovend, het publiek neemt er nauwelijks notie van. Ackles is al 31, oud voor pop, heeft een donkere baritonstem, en schrijft liedjes als ‘My Name Is Andrew’, een beklemmend portret van een eenzaat.

De hoes van David Ackles spreekt voor zich; een gebarsten raam met daarachter, in een donkerpaarse schemering, David Ackles, handen in de zak. Een beschouwer, die van een afstandje de nauwelijks geziene misfits and losers observeert en ze met veel empathie weergeeft in zijn liedjes.
Elektra is, ondanks de tegenvallende verkoop, overtuigd van Ackles’ talent, en in 1969 verschijnt Subway to the Country. Een uitvergroting van zijn debuut, de songs zijn gevarieerder, scherper, en er zijn arrangementen, gemaakt door klassiek componist Fred Myrow, die eerder werkte met Leonard Bernstein en Doors-voorman Jim Morrison (later met Van Dyke Parks en Brian Wilson). Een van de ongemakkelijke hoogtepunten is ‘Candy Man’. Het onverbiddelijk jengelende klavecimbel klinkt al evenschrijnend als de tekst over Vietnam-veteraan Oscar the Candyman met zijn snoepwinkeltje en de wraak die hij neemt via de kinderen uit de buurt. Zelfs de psychedelische belletjes klinken als de herinnering aan een nare droom, niet echt geschikt om in 1969 het brede publiek te bedienen. Wel een akelig en fraai liedje dat nog dagen blijft hangen.




In Engeland is Reginald Kenneth Dwight inmiddels een fan van Ackles – als hij in 1970 als groot talent en onder zijn artiestennaam Elton John naar Los Angeles komt, is hij stomverbaasd dat Ackles zijn voorprogramma is. ‘Het was bijna beschamend…’ Tekstschrijver Bernie Taubin is ook onder de indruk van Ackles: ‘There was nothing quite like it. It was very different than what the other singer-songwriters of the time were doing. There was also a darkness in it, which I realy loved.’ Een jaar later, 1971, breekt Elton John internationaal door met de lp Tumbleweed Connection, in kleine lettertjes staat op hoes: opgedragen aan David Ackles.

Ackles vraagt Bernie Taubin om zijn volgende plaat te produceren, in Engeland. Hij wil schrijven over Amerika, en daarvoor de noodzakelijke afstand nemen. Maandenlang werkt hij in Engeland aan American Gothic, waarvoor hij zelf de rijke en complexe arrangementen schrijft. De plaat kost een vermogen, de musici zijn afkomstig uit het London Symphony Orchestra. De directie is in handen van Robert Kirby, een man met een onbewust feilloos gevoel om te werken met cultfiguren, in die jaren maakt Kirby ook arrangementen voor Nick Drake en Vasthi Bunyan…

American Gothic verschijnt in 1972. ‘A milestone, een nieuwe Sgt. Pepper, een plaat die de loop van de pop verandert, zo goed als de vroege Presley en Dylan,’ schrijft Sunday Times. En deze krant staat niet alleen in de unanieme lof. Ackles, ietwat gegeneerd: ‘Het zijn maar liedjes, en het is maar een album.’ Die liedjes zijn als tragi-komische scènes uit het alledaagse Amerika, de zoekers met hun zucht naar zin, een doel of gewoon wat geluk. Muzikaal is American Gothic een adembenemende caleidoscoop: bluegrass, gospel, folk, Sinatra, Gershwin, modern klassiek – en dat allemaal soms binnen een minuut; en toch een vanzelfsprekende, precies vormgegeven verzameling liedjes. Vakmanschap en inspiratie alom; Ackles doet een bijna geslaagde poging om het mooiste liefdesliedje ooit te schrijven (‘Love’s Enough’), en maakt muziek alsof het een film is: ‘Montana Song’.



David Ackles is te gast bij John Peel, is te zien bij de BBC, en American Gothic verkoopt redelijk, maar Elektra ziet het niet meer zitten. Hij vertrekt naar platenmaatschappij Columbia en begint aan de opvolger, wat hem moeite kost. ‘Bij alles wat ik schreef, dacht ik: dit is niet zo goed als American Gothic.’ Hij maakt het zichzelf makkelijk door de plaat ‘gewoon’ thuis op te nemen met een aantal vrienden, waaronder ‘Bob Dylan-gitarist’ Bruce Langhorn. Five & Dime ziet het licht in 1973, opnieuw een verzameling liedjes die zich laten luisteren als korte verhalen. Een van de hoogtepunten vormt ‘I’ve Been Loved’, over de treurige lotgevallen van een aantal verpleeghuisbewoners, ook geen onderwerp waarmee je de hitparade bestormt. Ackles blijft met zijn wonderschone piano en strijkkwartet precies aan de goede kant van het sentiment. Terwijl collega-singer-songwriters zoals James Taylor en Jackson Browne zich met artistiek en commercieel succes wentelen in hun eigenste autobiografische IK, blijft Ackles, net als Randy ‘I’m not interested in I’ Newman, een nauwgezet observator, met aandacht voor levendige details uit doodgewone levens. Helaas zonder succes: Five & Dime verschijnt onopgemerkt – geen promotie, geen concerten.

David Ackles pakt zijn oude idee weer op; liedjes schrijven voor anderen, alleen: niemand neemt ze op. Eind jaren’70 verdwijnt hij uit de muziekindustrie. Hij schrijft scenario’s voor TV en film, componeert een musical en regisseert muziektheater. In de jaren ’90 krijgt Ackles zo nu en dan bezoek van een muziekjournalist, aangespoord door Elvis Costello die een groot bewonderaar is van Ackles’ werk. Enigszins verbaasd zijn ze wel – Ackles blijkt geen obscure Cultheld, verdronken in drank en andere ellende, maar een joviale, optimistisch man, met a wonderful life, al decennia gelukkig getrouwd en zonder enige rancune na het uitblijven van succes.

In maart 1999 stuurt Reuters het volgende persbericht rond: ‘Ackles died of cancer on march 2. He was 66. He could have been another Leonard Cohen or Randy Newman, but he died in complete obscurity.’

woensdag 6 juni 2018

Hédika

Hédika, haar echte naam is Sylvie Hédika Pénzes-Csakvary, werd geboren in 1946 in Boedapest (Hongarije).
Ze was een van de pioniers van de Franse Rock and Roll.
Haar manager, Johnny Stark (dezelfde die Mireille Mathieu begeleidde), zorgde ervoor dat ze opende voor de Franse superster Johnny Hallyday. Begeleid door “The Boys” trad ze op in een gouden  turnpakje.
Ze nam deel aan een van de eerste uitzendingen van “Age tendre et Tête de Bois” van Albert Raisner in november 1961.
Ze was pianist, gitarist, accordeonist en danseres. Al gauw ging ze een meer jazzy richting uit en dan ontdekte ze  surf en rock and roll. En de platen van Elvis Presley, Bobby Darin, Ray Charles, Neil Sedaka, enz. ..
Maar het is Johnny die haar de microbe echt doorgeeft. Na haar optreden met hem is ze wild enthousiast en gaat ze door. “Hey Pony” wordt haar eerste plaatje en het slaat aan.
Ze zingt, en rockt zoals weinig anderen.
Toch is haar succes van korte duur. Haar ietwat schrille stem is niet meer in de mode. Ze gaat naar Turkije waar ze verder succes oogst.
Eind 1961 verlaat ze Frankrijk. Ze heeft twee EP’s gemaakt: Hey Pony / Journal intime / Il ne veut plus être un dragueur / J'ai peu de l'amour (Festival, 1961) en L'amour, c'est tout ou rien / C'est peut-être ça l'amour / Romanc' rock / Croque la pomme  (Festival, 1961)