zaterdag 18 december 2021

Rock Around The Clock

Wanneer opgewonden jongeren in Castricum op 18 december 1956 proberen een fietsenrek op de rijweg te zetten worden zij door de politie uiteengejaagd. Aanleiding voor de commotie is de film Rock Around The Clock die in de Nederlandse bioscopen draait. In Dordrecht en Assen is het al eerder tot botsingen gekomen tussen de politie en "rock’n'roll" roepende jongeren. In Apeldoorn mag Rock Around The Clock niet eens worden vertoond. In Gouda wordt dit wel toegestaan, maar zonder geluid. Niet alleen in Nederland zorgt de film voor ongekende taferelen. In Manchester in Engeland wordt de film twintig minuten stil. In Londen breken er ook rellen uit. 
Rock Around The Clock is een rolprent met een flinterdun verhaaltje over de doorbraak van een plattelandsorkest, vertolkt door Bill Haley en zijn groep The Comets. Muziek is de hoofdmoot in Rock Around The Clock, want ook Freddie Bell & The Bellboys, The Platters, Ernie Maresca en Alan Freed laten van zich horen.


dinsdag 7 december 2021

Hugues Aufray en Bob Dylan

In 1962 was Hugues Aufray in New York City. In Greenwich Village kwam hij in aanraking met de opwinding van de folk-revival beweging en ontmoette Bob Dylan. De twee hadden een persoonlijke band en Aufray geraakte geïnspireerd door de jonge Amerikaan en zijn songs.
Hugues was 31 en vader. Dylan was 20.
Bij terugkeer naar Frankrijk introduceerde Aufray de “akoestische folk-stijl” in de Franse pop.

Hugues zegt : “J’ai eu un coup de foudre. Un peu comme en amour. Ce mec est unique, il ne ressemble à personne. Malheureusement, je parle mal l’anglais et je ne comprends pas grand-chose… Mais le courant passe »

Ze blijven in kontakt met elkaar.
In het voorjaar van 1964 komt Dylan, net voordat hij terugkeert naar de Verenigde Staten om daar “Another side of Bob Dylan” op te nemen, naar Frankrijk. Hugues haalt hem af op “Le Bourget” en Dylan verblijft bij Hugues Aufray in Parijs.
Aufray is ondertussen beginnen werken aan (met Pierre Delanoë en Jean-Pierre Sabar) aan vertalingen van songs van Dylan voor een Frans album.
Ze brengen samen verschillende dagen door, en Dylan zal (ongecrediteerd) harmonica spelen op een paar songs van “Aufray chante Dylan”.
Dylan zal Hugues de slappe lach bezorgen wanneer hij Camembert probeert te eten met een lepel. (“Down the Highway”)

“Aufray chante Dylan”, verscheen in 1965 en sloeg in Frankrijk in als een bom.
Uit dit album kwamen twee franse EP’s.

Face 1 / Side 1
1. La Fille Du Nord…..(Girl From The North Country)
2. Ce Que Je Veux Surtout…..(All I Really Want To Do)
3. Ce N’Était Pas Moi…..(It Ain’t Me Babe)
4. Oxford Town
5. Corrina Corrina
6. Cauchemar Psychomoteur…..(Motorpsycho Nightmare)

Face 2 / Side 2
7. Les Temps Changent…..(Times They Are A-Changin’)
8. La Ballade de Hollis Brown…..(Ballad Of Hollis Brown)
9. La Mort Solitaire De Hattie Carrol…..(Lonesome Death Of Hattie Carroll)
10.Dieu Est A Nos Côtés…..(With God On Our Side)
11.Le Jour Où Le Bateau Viendra…..(When The Ship Comes In)

De hoestekst van Pierre Delanoë :

Bien avant que les premières chansons de Bob Dylan n’arrivent jusqu’à nous Hugues Aufray, qui les connaissait depuis l’Amérique, disait à qui voulait l’entendre:

“Dylan c’est formidable, un de ces jours j’enregistrerai un album qui lui sera entièrement consacré, vous verrez que ce sera très important”.

Le voici cet album et je crois réellement qu’il est trés important pour la chanson.

Il y avait pour le réaliser quelques difficultés à résoudre: d’abord le passage de l’anglais, langue contractée, au français, langue prolixe. Ensuite l’abondance dans le texte d’anglicisme, d’américanisme et surtout de “Dylanisme”. Enfin, la transposition du “son Dylan” en “son Aufray”.

Ces problémes ont été résolus et je crois que vous allez entendre du “jamais entendu”.

Certains auditeurs seront peut-être un peu déroutés à la première écoute, mais la sincérité du créateur comme celle de l’interprète finiront par les toucher au coeur.

On peut vraiment parler d’événement, car, en chantant cet auteur américain, Hugues Aufray ressuscite sous une forme moderne un genre bien français oublié depuis un demi-siècle: la “complainte” pleine de vérités populaires, de fraîcheur poétique et de simplicité musicale.

Voilà pourquoi je n’hésite pas à dire que naissent aujourd’hui dans ce disque les premières chansons du folklore international de notre temps.

In 2010 zal Aufray nog een Dylan album opnemen “New Yorker” In de liner notes schrijft Dylan, vertaald in het Frans : « Hugues a traduit et enregistré beaucoup de mes chansons et j’ai parfois l’impression qu’elles ont d’abord été écrites en français et que c’est moi qui, ensuite, les ai traduites. Il est un ami cher. »

zondag 5 december 2021

Paul Simon

Kort  na de opnames van hun eerste album als Simon & Garfunkel splitte het duo. Simon ging naar Engeland en Artie zette zijn architectenstudie voort aan Columbia School of Architecture.

Simon speelde in verschillende folkclubs in Engeland. Het is in zo’n club dat hij Kathy Chitty ontmoette. Ze was een mooi, nogal bedeesd meisje. Paul voelde zich aangetrokken en er ontstond iets moois.
Hij zal haar vereeuwigen in twee songs, “Kathy’s Song” en “America.”
Het groeiende succes van Paul was echter teveel voor Kathy die zoals gezegd eerder bedeesd was. De twee groeiden uit elkaar.

Hier in London was het dat Paul traditionele liederen leerde als “Scarborough Fair.”
Artie kwam wel op bezoek, en soms deden ze samen een optreden in een van de  folkclubs. Paul vertelt : “Our friend Kathy´d collect the money in a sailor´s hat, it was called busking and we were buskers.”

Het was ook in Engeland dat Paul Bruce Woodley ontmoette, een Australier die er met “The Seekers” was aangespoeld om het geluk te zoeken. The Seekers zouden weldra hoge toppen scheren in de UK.
Samen schreven zij “Red Rubber Ball”, “I wish you could be here” en “Cloudy”. The Seekers namen ook Simon’s “59th Street Bridge(Feeling Groovy)” op.

Rond die tijd speelde Paul ook producer voor het album van Jackson C. Frank, met wie hij samenspeelde in het Londense Folk Circuit.
In de lente van 1965 ging Paul kort terug naar New York waar hij samen met Artie twee “elektrische”  folksongs opnam, “ We´ve Got A Groovey Thing Going” en “Somewhere They Can´t Find Me”.

Later zou Paul vertellen dat Tom Wilson (producer van Wednesday Morning 3AM) hen had gevraagd om iets moderns te doen met hun songs want dat “echte folksongs” niet meer verkochten.
De twee opnames waren echter niet zo goed en Paul vertrok terug naar Engeland. Hij nam er – waarschijnlijk in een week tijd – een album op : “The Paul Simon Song Book”.
Dit leidde tot een paar optredens voor de BBC in het programma “Five to Ten” een religieus programma. De songs waren er beland via Judith Pieppe, een sociale werkster die had gezien dat vele van die vroege liedjes van Paul Simon een religieuze ondertoon hadden. Paul leefde met Kathy trouwens in de flat van Judith, waar ook Al Stewart en Sandy Denny leefden.

Terwijl Simon in Engeland verbleef in de zomer van 1965 begonnen radiostations in Florida verzoekjes te krijgen voor een song uit “Wednesday Morning, 3 A. M”, “The Sound of Silence”. De song werd ook vaak gedraaid in Boston op de radio. Tom Wilson (de producer) had the Byrds gehoord en vroeg zich af of dit niet een oplossing zou kunnen zijn.

En ja, prompt werd de oude opname van “The Sound of Silence” van een backing track voorzien door de muzikanten die bezig waren “Highway 61” van Bob Dylan op te nemen. Tom Wilson was hier namelijk ook de producer.
Columbia bracht de “elektrische” “Sounds of Silence”  uit met op de B Kant “We´ve Got a Groovey Thing Goin". Men noemde het “Folk-Rock” en een nieuw genre was geboren.

In September 1965 hoorde Paul Simon voor het eerst de single. Hij stond op het punt op het podium te stappen in een Deense Folkclub. In December stond “Sounds of Silence” op 1 in de Bilboard Charts.
Simon keerde hals over kop naar New York terug, het duo kwam weer bij elkaar en nam praktisch de hele “Wednesday Morning, 3 A.M” opnieuw op, maar deze keer met elektrische backing band.
Op 17 Januari 1966 werd het album “Sounds of Silence” uitgebracht en schoot naar nummer een. Tegelijk werd ook  “Wednesday Morning, 3 A.M” opnieuw uitgebracht. Deze keer bleef ook hier het succes niet uit.



maandag 15 november 2021

Love Me Tender

Op 15 november 1956 gaat in het Broadway Theater in New York de fim Love Me Tender in premiere. Love Me Tender, is het filmdebuut van Elvis Presley. Fans raken door het dolle heen als zij een zestien meter hoge afbeelding van hun idool op de gevel van het theater zien. Vanaf 21 november 1956 gaat Love Me Tender in heel Amerika in roulatie. De film speelt zich af aan het einde van de Amerikaanse burgeroorlog. Dit is de strijd tussen de zuidelijke staten en de noordelijke Yanks. De opnamen zijn tussen augustus en oktober 1956 gemaakt in de San Fernando Valleyin de buurt van Los Angeles. Naast Elvis spelen Richard Egan en Debra Paget de hoofdrollen. Elvis Presley zingt in deze film vier nummers: Love Me Tender, Let Me, Poor Boy en We're Gonna Move. Alle vier de nummers zijn op 2 augustus en op 24 september 1956 in Hollywood opgenomen.


zondag 15 augustus 2021

Jazz en Nedeerland (deel 8): Bimhuis

Het Bimhuis werd gaandeweg het belangrijkste Nederlandse podium voor jazz en geïmproviseerde muziek. Het kreeg ook een grote internationale reputatie, zoals onder meer zou blijken uit het boekBimhuis 25, dat in 1989 onder redactie van de Amerikaanse jazzscribent Kevin Whitehead verscheen. Naast tientallen Nederlanders leverden ook Amerikanen als Von Freeman, Gerry Hemingway, Steve Lacy, Sam Rivers, Cecil Taylor en Bobby Watson en vele Europese musici bijdragen aan deze Engelstalige jubileumbundel.

In 1984 werd het Bimhuis ingrijpend verbouwd. Bij de heropening op 16 november 1984 waren op zeker moment zo’n duizend mensen aanwezig. De pils raakte uitverkocht en het zal duidelijk zijn dat in die drukte Misha Mengelbergs compositie Keerkring van de gezadelde zeekip voor symfonieorkest en vier improvisatoren niet zo tot zijn recht kwam.

De SJIN zag het Bimhuis niet zozeer als een Amsterdams podium, maar als een centrum dat een broedplaats met een nationale, zo niet internationale uitstraling moest worden. Die landelijke uitstraling kreeg een extra cachet door de October Meeting in 1987. In samenwerking met Piet Hein van de Poel van de NOS-radio bracht initiatiefnemer Huub van Riel, coördinator bij de SJIN, meer dan vijftig vooraanstaande improvisatoren uit Europa en de VS bijeen. Vanuit het Bimhuis waren er vertakkingen naar veertien podia in andere steden, onder andere in Nijmegen, Rotterdam, Groningen en Breda.

Het idee was vernuftig. Van Riel had een aantal musici, onder wie niet alleen pianist Cecil Taylor, gitarist Derek Bailey en altist John Zorn, maar ook cellist Ernst Reijseger en de pianisten Guus Janssen en Misha Mengelberg, in staat gesteld om zelf deelnemers voor hun projecten uit te kiezen. Dat leverde verrassende muzikale ontmoetingen op: van zeer geslaagd (bijvoorbeeld Cruise Button, een idee van Ernst Reijseger, met funkbassist Gerald Veasley en slagwerker Eddy Veldman als ritmesectie voor een wisselende pool van blazers) tot teleurstellend (zoals Cecil Taylor & Band, een project in het Concertgebouw dat leed onder een ergerlijke geluidsbalans).

Zo’n initiatief vroeg om een voortzetting, en die kwam er in de vorm van een tweede October Meeting in 1991. In de zomer van 1990 vonden in het Bimhuis de succesvolle Summersessions rond Cecil Taylor plaats. De rol van gitarist Franky Douglas in een trio met Taylor en slagwerker Sunny Murray oogstte veel lof; inmiddels is het een legendarisch concert geworden.

De eerste October Meeting had uitnodigingen opgeleverd aan slagwerker Han Bennink, tenorist Peter van Bergen en trombonist Wolter Wierbos om deel te nemen aan het tweede Europese orkest van Cecil Taylor, die in de zomer van 1988 twee maanden in Berlijn doorbracht. Na een week van intensief repeteren gaf het orkest twee daverende optredens, die door het Duitse label Free Music Production in een monumentale doos met alle Taylor-opnamen uit die twee maanden zijn uitgebracht. Die doos bevat ook de opname van een duo-concert dat Bennink in die periode met Taylor gaf.

donderdag 15 juli 2021

Jazz en Nederland (deel 7): Modern Jazz

In de periode 1966-1974 maakt de jazz in Nederland hectische tijden door. De opkomst van een nieuwe jazzvorm, die afwisselend avant-garde jazz, free jazz, ‘the new thing’ of (in Amerika) ‘new black music’ wordt genoemd, brengt vrijwel alle geledingen van het jazzmilieu in heftige beweging. De oudere jazzvormen blijven uiteraard voortbestaan (de dixieland zal zelfs doorbreken naar een nieuw, massaal carnavalspubliek, en ook de traditionele blues wordt voor het eerst in wijdere kring bekend). Maar met name de sector die voorheen ‘moderne jazz’ heette, waarvan veel beoefenaren inmiddels hun bestaan hadden gevonden in de Hilversumse omroeporkesten, komt soms in pijnlijke botsing met de opkomende jonge rebellen, van wie rietblazer Willem Breuker, pianist Misha Mengelberg en slagwerker Han Bennink de belangrijkste voortrekkersrollen spelen.

De bloeitijd van de grote nachtconcerten in het Amsterdamse Concertgebouw (vaak voorafgegaan door avondconcerten in het Scheveningse Kurhaus) loopt omstreeks 1965 ten einde. Amerikaanse jazzgroten zijn vanaf 1966 in Nederland voornamelijk te horen tijdens het jaarlijkse Newport Jazz Festival in Europe in de Rotterdamse Doelen, en vanaf 1971 op het Internationaal Jazz Festival dat NOS en VARA elk jaar organiseren, eerst in Loosdrecht (als uitbreiding van het Loosdrecht Jazz Concours dat wijlen Max van Praag hier sinds 1958 organiseerde) en vanaf 1973 in de Singer Concertzaal te Laren.

Nederland mag zich wel lange tijd verheugen in de permanente aanwezigheid van twee grote Amerikaanse tenorsaxofonisten: Ben Webster en Don Byas (beiden zullen in Amsterdam sterven; Byas in 1972, Webster in 1973). Webster en Byas zijn, naast talrijke andere Amerikaanse jazzgroten op tournee, te horen tijdens de opmerkelijke reeks concerten die tenorsaxofonist Hans Dulfer vanaf september 1968 organiseert in de hoofdstedelijke hippie-tempel Paradiso, die de rol van de nachtclub Sheherazade als het belangrijkste jazzpodium van Amsterdam overneemt.

De schoksgewijze kennismaking van de Nederlandse jazzwereld met de nieuwe jazz uit Amerika wordt – meer nog dan door het eerste Nederlandse optreden van tenorist John Coltrane (in 1960 met trompettist Miles Davis) of het eerste Nederlandse concert van altsaxofonist Ornette Coleman in 1965 – ingeluid door de komst naar Nederland van altsaxofonist-fluitist-basklarinettist Eric Dolphy en tenorist Albert Ayler, beiden in 1964.

In 1967 sterft John Coltrane en nadien belandt de Amerikaanse jazz-avant-garde geleidelijk in een malaise. In Nederland groeit de ‘Hollandse School’ (soms ironisch omschreven als ‘piep-piep-knor op klompen’), die zich gaandeweg steeds minder tot doel stelt Amerikaanse muzikale voorbeelden na te volgen, inspiratie zoekt in velerlei Europese muziektradities, en de muziek tracht te combineren met andere artistieke vormen zoals theater en beeldende kunst.

De Nederlandse pioniers van wat later ‘geïmproviseerde muziek’ gaat heten, treden niet alleen op het podium baanbrekend op. Te beginnen met de oprichting van de Instant Composers Pool in 1967 door Mengelberg, Breuker en Bennink realiseren zij vormen van zelfbeheer, zowel wat het organiseren van concerten en tournees betreft, als het produceren, distribueren en verkopen van platen. Tegelijkertijd nemen zij allerlei initiatieven om de Nederlandse overheid te bewegen tot een stimulerings- en subsidiebeleid voor de jazz en geïmproviseerde muziek.

Boy’s Big Band, het orkest onder leiding van arrangeur-componist Boy Edgar dat vanaf de oprichting in 1960 een belangrijke samenbindende rol in de Nederlandse jazz heeft gespeeld, krijgt in oktober 1966 een nieuwe leider, in de persoon van saxofonist-componist Theo Loevendie. (Boy Edgar, wiens hoofdberoep medicus is, vertrekt voor enige tijd naar Amerika in verband met zijn wetenschappelijk werk.)

In mei 1968 blijkt de eenheid binnen Boy’s Big Band niet langer te handhaven. Het orkest wordt opgeheven, maar brokstukken ervan zullen in drie formaties voortleven. Theo Loevendie richt zijn experimentele Consort op, saxofonist Herman Schoonderwalt en trompettist Cees Smal beginnen samen met de van buiten Boy’s Big Band komende pianist Frans Elsen het meer conventioneel georiënteerde Hobby Orkest, en de uit Amerika teruggekeerde Boy Edgar gaat optreden met de voornamelijk uit saxofonisten bestaande Boy Edgar’s Sound.

Het beleid van de Stichting Jazz in Nederland, gevoerd door een bestuur dat voornamelijk bestaat uit liefhebbers en journalisten, wekt gaandeweg steeds meer wrevel bij de muzikanten rond de Instant Composers Pool. Op 3 november 1970 wordt een vergadering van het stichtingsbestuur ongevraagd bezocht door vier musici: Willem Breuker, trombonist Willem van Manen, saxofonist Peter Bennink en bassist Maarten van Regteren Altena.

Na deze ‘overval’ volgt op 21 december 1970 de ‘overname’. Tijdens een soort volksvergadering van de Nederlandse jazz in Amsterdam wordt een nieuwe stichtingsbestuur verkozen, bestaande uit het viertal hierboven genoemde musici en drie niet-muzikanten uit het oude bestuur (Rudy Koopmans, Hein van Warmerdam en Jaap de Rijke). Het nieuwe bestuur hoopt voor het seizoen 1971-‘72 van het ministerie van CRM al een structurele subsidie voor de jazz te verwerven.

Omstreeks 1969 ontstaat, voor een belangrijk deel onder invloed van trompettist Miles Davis, in Amerika een nieuw jazzgenre, dat een synthese zoekt met de rock- en popmuziek. Deze rockjazz boekt in Nederland aanvankelijk een minder massaal succes dan in de Verenigde Staten, maar toch komen ook in ons land enkele belangrijke beoefenaren van dit idioom naar voren. Drummer Pierre Courbois, die al in 1961 de Original Dutch Free Jazz Group had opgericht, begint in 1971 de rockjazz-formatie Association P.C. Maar deze groep zal, evenals de eruit voortgekomen pianist Jasper van ‘t Hof, in het buitenland (met name West-Duitsland) meer werk en weerklank vinden dan in Nederland.

Op de conservatoria en andere officiële muziekscholen was jazz (laat staan popmuziek) traditioneel taboe, maar ook hier wordt verandering zichtbaar. Aan de Rotterdamse Muziekschool wordt in het cursusjaar 1969-‘70 voor het eerst de mogelijkheid geopend tot het volgen van ‘instrumentaal muziekonderwijs gericht op het spelen van jazz en amusementsmuziek’. De belangrijkste initiatiefnemer is hier pianist Robert van der Linden, tot de eerste docenten behoort drummer Cees See.

Al deze ontwikkelingen – het scheppen van een eigen Nederlands muzikaal idioom, de opbouw van eigen professionele organisaties, de doelgerichte opleiding van volgende muzikantengeneraties zowel via de workshops als op de conservatoria – werken ook na 1974 krachtig door. Daarbij ebben de conflicten tussen de bopgeneratie en de rebellen van de jaren zestig enigszins weg. Hier en daar worden zelfs bewuste verzoeningspogingen ondernomen, onder meer door pianist Leo Cuypers, die in 1969 het laatste belangrijke talent was dat op het Loosdrecht Jazz Concours werd ontdekt.

Op 1 oktober 1974 werd aan de Oude Schans te Amsterdam het Bimhuis geopend. Pas in dat jaar kende de minister van CRM, Harry van Doorn, aan de Stichting Jazz en Geïmproviseerde Muziek in Nederland (SJIN) een bescheiden subsidie van 100.000 gulden toe. De SJIN had een bedrag van 1.300.000 gulden gevraagd. Omdat de SJIN aan CRM wilde laten zien wat er met voldoende geld mogelijk was op jazzgebied, organiseerde zij tegelijkertijd met de opening van het Bimhuis de eerste Oktober Jazzmaand. In één maand tijd vonden er in Nederland 140 jazzconcerten plaats, hetgeen bijna het hele budget opslorpte. Het jaar daarop verdubbelde het aantal concerten bijna.

zaterdag 3 juli 2021

Jim Morrsion



Op 12 december 1970 spelen The Doors in The Warehouse in New Orleans. Het blijkt later het laatste concert van The Doors te zijn met Jim Morrsion als zanger. Het optreden is een ramp, Morrison is in een slechte toestand, loopt met zijn microfoon te gooien, en stort uiteindelijk in elkaar. Het optreden voor de volgende dag In Baton Rouge wordt afgezegd. Drummer John Desmore schrijft later in zijn boek Riders On The Storm: My Life With Jim Morrison And The Doors het volgende over het optreden: "New Orleans was the lowest note yet ... I could smell death. Secretly I believed that Jim's performance had been terrible. I was embarrassed for the couple thousand folks in New Orleans, but they didn't know what it meant to me. We (the band) agreed to cancel the few gigs we had coming up. The next day we had a pretty quiet flight returning to L.A." Jim Morrison overlijdt op 3 juli 1971 in Parijs op 27- jarige leeftijd.

dinsdag 15 juni 2021

Jazz en Nederland (deel 6): Clubs

De oprichting van de Haagse Dutch Swing College Club was het startsein tot de geboorte van een groot aantal jazzclubs en studieclubs, voornamelijk in het westen van het land. Zo ontstonden in 1946 in Zaandam de Studieclub voor Jazzmuziek, in Amsterdam de Amsterdamse Jazz Sociëteit en in Den Haag de Nederlandse Studieclub voor Jazzmuziek. In 1948 volgden onder meer de Nederlandse Jazzclub in Den Haag en de Rhythm Club in de Amsterdamse Sheherazade.

In 1949 kwam het clubleven pas goed op gang: de Arnhemse Jazz Sociëteit, de Rotterdamse Jazz Sociëteit, de Storyville Club (Schiedam), de Haarlemse Jazz Club, de 45 Jam Club (Amsterdam) en de Alkmaarse Jazz Sociëteit werden opgericht. Jazz was ‘in’, er werd naar 78-toerenplaten geluisterd, er werden concertjes georganiseerd en een term als ‘junkshoppen’ (het op rommelmarkten speuren naar oude 78-toerenplaten) werd een begrip.

De concerten bleven niet beperkt tot privé-clubs. In 1946 werd in het Scheveningse Kurhaus een eerste klein festival geor­ganiseerd. De Britse trompettist-zanger Nat Gonella was één van de gasten. Het was in die tijd moeilijk om buitenlandse groepen naar Nederland te halen. Met het oog op de werkgelegenheid was dat alleen moge­lijk op basis van uitwisseling. Maar wie moesten wij naar de VS sturen om hier naar Amerikanen te kunnen luisteren? Toch druppelden in 1947 al, min of meer stiekem, wat Amerikanen ons land binnen, onder meer tenorsaxofonist Don Byas (die in Amsterdam zou komen wonen) en trombonist Tyree Glenn.

In 1948 maakte het à la Stan Kenton spelende Britse orkest van Vic Lewis veel indruk op de liefhebbers, maar het werd pas echt serieus toen in 1949 de All Stars van Louis Armstrong in Nederland concerteerden. In 1950 kwam de band van Duke Elling­ton optreden en werd ook in Amsterdam een echt jazzfestival georganiseerd. Gelegenheden als Sheherazade, de Cockpit en de Vliegende Hollander in Amsterdam en Caveau Tzigane in Den Haag werden plekken waar bijna wekelijks jazz kon worden gespeeld en waar na concerten van Amerikaanse groothe­den werd geprobeerd jam-sessies te organiseren.

De grote namen kwamen steeds vaker naar Nederland: in 1952 Jazz At The Philharmonic, opnieuw Louis Armstrong, Sidney Bechet, Dizzy Gillespie en Big Bill Broonzy. In 1953 maakte de band van Stan Kenton een verpletterende indruk op de fans. Lionel Hampton veroorzaakte een jaar later sensa­tie door het publiek in de Amsterdamse Apollo-hal door de vloer te laten gaan. Er werd schande van gesproken en organisator Lou van Rees annuleerde op slag een aantal jazzconcerten die hij op stapel had staan. Maar blijvende schade richtte het Hampton-schandaal niet aan, want in het seizoen 1955-’56 kwamen alweer Louis Armstrong, Chet Baker, Jazz At The Philharmonic, Stan Kenton en zelfs nogmaals Lionel Hampton naar Nederland.

Twee concurrerende organisatoren waren zeer actief, Lou van Rees (1916-1993) en Paul Acket (1922-1992), en het nachtconcert werd een begrip. Een Amerikaanse grootheid speelde bijvoorbeeld om 20.00 uur in de Kurzaal in Den Haag en om 00.30 uur in het Amsterdamse Con­certgebouw. Die concerten waren bijna altijd uitverkocht.

De belangrijkste vorm van ‘contact met de jazz’ was natuurlijk de grammofoonplaat. Tot het begin van de jaren vijftig was dat de breekbare 78-toerenplaat geweest, maar in 1952 verschenen de eerste lp’s in Nederland, het Carnegie Hall Concert van Benny Goodman en de Bessie Smith Story. De eerste lp’s met Nederlandse jazz werden op 21 mei 1953 tijdens een concert in het Rembrandt Theater te Eindhoven opgenomen. De muziek van onder anderen trompettist Nedly Elstak (1931-1989), altsaxofonist Tony Vos en de tenoristen Jos van Heuverzwijn (1929-1963) en Toon van Vliet verscheen op twee 25 cm-lp’s onder de titel Jazz At The Kurhaus.

Twee jaar later, in januari 1955, startte Phonogram de lp-serie Jazz Behind The Dikes, met onder anderen Rita Reys, Wessel Ilcken, altist Tony Vos en de pianisten Stido Alström (pseudoniem van Dits Sakkers), Frans Elsen en Rob Madna (1931-2003). In diezelfde maand maakte de concurrerende platenmaatschappij Bovema ook opnamen van moderne Nederlandse jazz (onder anderen Rob Pronk, Rob Madna, de gebroeders Van Rooyen en Wessel Ilcken). Onder de titel Jazz From Holland werden deze vertolkingen eerst op 78-toerenplaten en in 1956 op een 25 cm-lp uitgebracht.

De jazz in Nederland was op een kruispunt beland. Enerzijds was er de invloed van pop en beat (Beatles, Rolling Stones, een jonge generatie die dansen boven luisteren stelde) en een steeds verder terugzakken van de gevestigde jazzorde (orkes­ten, clubs, concerten, muziekbladen). Anderzijds begon een nieuwe revolutionaire stroming te groeien, die tot ver buiten de Nederlandse grenzen zou reiken.

zaterdag 15 mei 2021

Jazz en Nederland (deel 5): Big Bands


Big bands op professionele basis zijn er in de Nederland­se jazzgeschiedenis niet veel geweest; het was meestal te kostbaar om zo’n groot gezelschap in stand te houden. Direct na de Tweede Wereldoorlog werd de dienst uitgemaakt door de al ver vóór de oorlog actieve Ram­blers en de door Pi Scheffer (1909-1988) geleide Red, White and Blue Stars, die al snel The Skymasters gingen heten.

De Ramblers kwamen niet zonder kleerscheuren uit de oorlog. Hun leider Theo Uden Masman (1901-1965) had enige tijd problemen met de ‘zuivering’ wegens zijn activiteiten tijdens de bezetting. Met musici als de trompettisten George van Helvoirt, Jackie Bulterman, Ferry Barendse en Sem Nijveen, trombonist Marcel Thiele­mans, de saxofonisten Wim Poppink en de broers Kees en Tinus Bruijn, en drummer Kees Kranenburg was het orkest regelmatig op de radio te horen. Ook de platenproductie van de Ramblers bleef, naar Nederlandse begrippen, gigantisch. De band had een grote schare fans en boekte veel succes met stukken als Bouncin’ In Bavaria, Mambo Jambo, Donkey Serenade, Strike Up The Band en minder jazzy nummers zoals Sprookje Is Uit, Abelebebop en Mooi Holland.

Met de komst van de broers Ack en Jerry van Rooyen en Ado Broodboom (allen op trompet) en tenorsaxofonist Toon van Vliet (1922-1975) kreeg het orkest midden jaren vijftig opnieuw een paar stevige jazzimpulsen. Voor de liefhebbers waren vooral de nummers van de ‘Ramblers-combo’ op de radio de moeite waard. In 1955 stortten The Ramblers zich in een prestigieus project, een optreden met het Rotterdams Philharmonisch Orkest waarbij Rolf Liebermann’s Concerto For Jazzband And Symphonic Orchestra ten gehore werd gebracht.

In 1964 hield het orkest op te bestaan, het ging over in het VARA-dansorkest onder leiding van pianist Charlie Nederpelt (1920-1987). De manier waarop de VARA met het orkest en leider Theo Uden Masman omsprong was niet al te elegant. ‘De oude man’ werd behoorlijk hardhandig terzijde geschoven, had korte tijd nog een platenru­briekje maar stierf in 1965. Zo waren vlak na elkaar orkest en leider gestorven.

The Skymasters was een tweede radio-big band die het goed deed, eerst geleid door Pi Scheffer, later door altsaxofonist Bep Rowold (1912-1968) en nog later door tenorsaxofonist Sander Sprong (1920-1990). Het orkest werd geroemd om zijn saxofoonsectie maar maakte helaas slechts weinig platen.

Een echte liefhebber was Boy Edgar (1915-1980), een muzikant die arts was geworden maar zich liever met jazz bezighield dan met medicijnen. Hij werd in 1960 leider-arrangeur van een big band met louter topnamen, opgebouwd rond de Diamond Five. Boy’s Big Band maakte twee lp’s (die zelfs in het toonaangevende Amerikaanse jazzblad Down Beat een recensie kregen) en was vooral befaamd door de buitengewone kwaliteit van de saxofoonsectie (met onder anderen Tinus Bruijn, Piet Noordijk, Theo Loevendie, Herman Schoonderwalt, Toon van Vliet en Harry Verbeke). Boy Edgar deed zulk goed werk voor de Nederlandse jazz dat hij in 1964 de Wessel Ilcken Prijs kreeg en in de jaren daarna menigmaal, met hulp van enige subsidie, met zijn orkest naar buitenlandse jazzfesti­vals (zoals het Franse Antibes) mocht afreizen. De belangrijkste Nederlandse jazzprijs werd een aantal jaren na Edgars overlijden omgedoopt tot Boy Edgar Prijs.

zaterdag 8 mei 2021

Robert Johnson


Robert Leroy Johnson (Hazlehurst (Mississippi), 8 mei 1911 – Three Forks (Mississippi), 16 augustus 1938) is één van de invloedrijkste Amerikaanse bluesartiesten aller tijden.

Hoewel hij slechts 27 werd, maar twee opnamesessies heeft gedaan en maar een twintigtal songs naliet, is hij hét voorbeeld voor veel blueszangers en -gitaristen.

Robert Leroy Johnson woonde het eerste deel van zijn leven op een plantage bij Hazelhusrt waar hij zichzelf leerde bluesharp spelen, maar het was zijn wens om de gitaar te leren beheersen. Binnen zeer korte tijd lukte het hem, met behulp van onder meer de al even mysterieuze Ike Zinneman, om het instrument meer dan voldoende te beheersen.

Deze prestatie bracht de fabel in de wereld dat Johnson zijn ziel had verkocht aan de duiver. Hij zou op een nacht naar een kruispunt zijn gegaan om daar gitaar te gaan spelen. Om middernacht zou hij benaderd zijn door een grote, donkere man (de duivel), die hem zijn instrument afpakte, het voor hem stemde, en het, in ruil voor zijn ziel, aan hem teruggaf,  waarna hij het perfect zou kunnen bespelen.

Hazelhurst ligt dicht bij Crystal Springs, Mississippi, waar de populaire Delta gitarist Tommy Johnson (geen familie) woonde en werkte. Robert Johnson trouwde hier en oefende ondertussen zijn picking. Hij leerde nieuwe liedjes van grammofoonplaten.

Het is hier dat hij in de ban raakte van de mysterieuze gitarist Ike Zinnerman, een man waarvan de lokale bevolking beweert dat Johnson hem perfect kon nabootsen.

Dan steekt Robert Johnson opnieuw de kop op in Robinsonville vele maanden later zonder zijn vrouw, maar met een verpletterende gitaartechniek en een groot aantal nieuwe nummers. Die klinken verdacht veel als Lonnie Johnson (geen familie), Skip James, Peetie Wheatstraw, Scrapper Blackwell, en Kokomo Arnold.

Hier komt de fabel boven van de ontmoeting met de duivel op de “crossroads”. Hoewel Johnson’s nummers werden afgeleid van andere musici, hebben zij een zeer persoonlijke benadering van bekende thema’s als verlies, isolement en paranoia.

Johnson speelde overal, van de Kitty Cat Club in Helena, Arkansas tot de straten van Friars Point aan de voorkant van Drugstore Hirsberg’s. Zijn reislust nam hem mee naar steenkoolmijnen, speakeasies, dijk kampen, en tavernes in de Midwest, aan de oostkust, en zelfs in Canada. Maar het waren die weinige opnamen van hem die de grootste impact zouden hebben.

Robert Johnson nam tweemaal op, eerst in San Antonio, Texas, in november 1936 en opnieuw in Dallas, Texas, in juni 1937. De negenentwintig liedjes die hij opgenomen heeft tijdens deze twee sessies zijn de hoekstenen van de delta blues.

Na een van zijn optredens kreeg hij vergiftigde whiskey – waarschijnlijk een actie van een jaloerse echtgenoot van een van zijn scharrels. Hij werd overgebracht naar Greenwood, waar hij het gif binnen enkele dagen door ziekte wist uit te zweten. Hij liep hierbij echter wel een longontsteking op die hem uiteindelijk fataal werd.

Er bestaan slechts drie foto’s van de man. Over de autheticiteit van de tweede en de derde (onderaan met sigaret en portret) wordt nog getwijfeld.

donderdag 15 april 2021

Jazz en Nederland (deel 4): Dutch Swing

De bevrijding op 5 mei 1945 schept terstond nieuwe werkgelegenheid voor de Nederlandse jazz- en dansorkesten. Die eerste dag geeft het Quartet of the Dutch Swing College een openluchtconcert in Den Haag. De groep beoefent het Benny Goodman-idioom en staat onder leiding van pianist Frans Vink, met verder klarinettist Peter Schilperoort, bassist Henny Frohwein en drummer Tonny Nüsser. Later wordt de groep uitgebreid, het accent komt op oudere jazz te liggen en Schilperoort neemt de leiding over. De Dutch Swing College Band zal een van de succesvolste dixieland-bands ter wereld worden.

In Hilversum gaat een zuiveringscommissie aan het werk, die de meeste radiomusici vrijpleit van collaboratie. Alleen Theo Uden Masman en Dick Willebrandts krijgen een lichte sanctie: beiden mogen een half jaar lang geen orkest leiden. (Ernst van ‘t Hoff was in mei 1944 door de Nederlandsche Omroep ontslagen en had definitief de wijk genomen naar België.)

The Ramblers komen niettemin meteen terug, tijdelijk onder leiding van drummer Kees Kranenburg, maar zij zullen bij hun optredens enige tijd te kampen hebben met protesten en demonstraties van voormalige verzetsstrijders.

De kern van het Dick Willebrandts-orkest gaat, zonder de leider, onder de naam Blue Stars voor het Amerikaanse leger in België optreden. De band staat korte tijd onder leiding van Willy Kok; daarna wordt trombonist-arrangeur Pi Scheffer de leider. Onder zijn bewind gaat het orkest als The Skymasters voor deAVRO werken.

De Dutch Swing College Band gaf de stoot tot het succes van de oudestijl-jazz in de periode 1946-1966. Direct na de bevrijding trad de groep op als ‘The Quartet of the Dutch Swing College onder leiding van Frans Vink Jr.’; toen het aantal musici de vier overtrof, ging de groep verder onder de naam ‘The Orchestra of the Dutch Swing College’.

In de oorlogsjaren hadden Peter Schilperoort (1919-1990) en zijn makkers in Den Haag wat ondergrondse Swing-muziek geproduceerd. Na de oprichting van de Dutch Swing College Club in 1944 besloten klarinettist Schilperoort en pianist Frans Vink (1918-1967) een huisorkest te beginnen, waarmee de kiem werd gelegd voor de latere DSC. Het orkest won snel aan populariteit, trok al spoedig over de grens om ook in België met veel enthousiasme te worden ontvangen, speelde vanaf 1948 voor de radio, en registreerde op 10 juli 1948 zijn eerste 78-toerenplaat Strange Peach/Apex Blues voor Decca. Met musici als Kees van Dorsser (tp), Wim Kolstee (tb), Schilperoort (kl, bars), Dim Kesber (kl, as), Joop Schrier (p), Dick Bakker en wat later Joop van Leeuwen (gtr, bjo), Chris Bender en later Bob van Oven (b), en Arie Merkt (drs) bouwde de band een internationale reputatie op.

Naast de Dutch Swing College Band waren er de in 1946 opge­richtte Dixieland Pipers onder leiding van pianist Eric Krans (1923-1975), een broeinest van jong talent. Dan was er de in 1949 opgerichte Down Town Jazz Band onder leiding van pianist Roefie Hueting (die van mening was dat de DSC véél te modern speelde). Beide orkesten maakten talrijke platen, de Dixieland Pipers in een bezetting met twee trompetten en een zeer authentiek repertoire. De Down Town Jazz Band maakte vooral furore door in 1955 de AVRO Jazzcompe­titie (afdeling ‘oudestijl’) te winnen.

In 1952 staken de New Orleans Seven van wal, nu eens met musici die níet allemaal uit Den Haag kwamen. Ook dit orkest – met onder anderen tekenaar Frits Müller op klarinet en de latere literator F.B. Hotz (1922-2000) op trombone – kreeg een grote populariteit (onder meer door een paar uitstekende ep’s) en won heel wat concoursen, waaronder de eerste AVRO Jazzcompetitie in 1954 en het eerste Loosdrecht Jazz Concours in 1958. Van de vele oudestijl-orkesten die in Nederland actief waren, verdienen ook de New Orleans Syncopators vermelding. Dit in 1954 door pianist Jan Burgers opgerichte orkest zag brood in het ‘verjazzen’ van liedjes als Wenn der Weisse Flieder, Tulips from Amsterdam, In der Grossen Stadt Zaltbommel en de eerste echte hit Midnight in Moscow. De puristen kregen er de rillingen van, het grote publiek vond het prachtig.

Pia Beck verliet in september 1949 The Millers om zelfstandig furore te maken. In haar trio, dat veelal optrad in de Vliegende Hollander in Scheveningen (toen nog een echt uitgaanscentrum) speelden in de loop van de tijd musici als de drummers Johnny Engels jr. en Cees See, de bassisten Fred Loggen, Eddie de Haas, Henk Bosch van Drakestein (1928-1993) en Dick van der Capellen, en de gitaristen Carel de Vogel, Jan Blok (1924-1995) en Robbie Pauwels. In 1950 nam ze de plaat Pia’s Boogie op. Het werd een soort jazzvolkslied, dat iedere zichzelf respecterende schoolfeestjespianist moest kunnen spe­len. Ook pianisten als Hein van der Gaag en Rob Hoeke (1939-1999) stortten zich later met succes op de boogie woogie.

Pia Beck timmerde ook internationaal aan de weg. Ze trad op voor de Britse tv (1950), en speelde in de VS in Birdland, de Down Beat Club en voor het radiostation WNYC. Ze was in Neder­land regelmatig op de radio te beluisteren, maar haar hart trok naar Spanje waar ze in 1965 een eigen zaak in Torremolinos begon.

In Amsterdam woonde en werkte accordeonist Johnny Meijer (1912-1992). Zijn Swingwerk voor de radio, op de plaat en in Amsterdamse cafés was van hoog niveau en in 1953 werd hij in de Parijse Salle Pleyel tot ‘le Roi d’Accordéon’ gekroond. Meijer trok nimmer naar de VS om daar zijn loopbaan uit te bouwen, ‘de Am­sterdamse Jordaan was veel gezelliger’. Zijn Haagse collega Matthieu Schwartz, die bij The Millers had gespeeld, waagde in 1952 wel de sprong naar Amerika. Als Mat Mathews zou hij daar uitgroeien tot een gevierde jazz-accor­deonist.

Van grote betekenis voor de Nederlandse moderne jazz waren Wessel Ilcken en Rita Reys. Wessel Ilcken (geboren in 1924 en overleden aan de gevolgen van een waterski-ongeval in 1957) was de eerste echt modern spelende drummer in Nederland. Hij verdiende zijn eerste sporen in het orkest van Piet van Dijk. In 1945 huwde hij de zangeres van dat orkest, Rita Reys. De Wessel Ilcken Combo speelde in de Amsterdamse club Hollywood (1950-1952), boekte veel succes in Zweden (1953) en trad op met internationale grootheden zoals de Zweden Lars Gullin (bars) en Bengt Hallberg (p), en de Amerikanen Dizzy Gillespie (tp), Joe Carroll (vcl), Tony Scott (kl), Herbie Mann (fl, ts) en Bob Cooper (ts).

Drummer Wessel Ilcken speelde een hoofdrol op de eerste Nederlandse moderne-jazzopnamen, de series Jazz From Holland(1955) en Jazz Behind The Dikes (1955-’57). Zes jaar na zijn noodlottig ongeval werd de belangrijkste Nederlandse jazzprijs naar hem genoemd. In 1963 was saxofonist-klarinettist Herman Schoonderwalt de eerste winnaar van de Wessel Ilcken Prijs; een jaar later werd orkestleider-arrangeur Boy Edgar bekroond.

Zangeres Rita Reys trad in 1942 de jazzwereld binnen via de band van Lex van Spall en zong daarna bij Ted Powder, Piet van Dijk en de combo van haar echtgenoot Wessel Ilcken. In de jaren vijftig kreeg zij de erenaam ‘Europe’s First Lady Of Jazz’, er volgde een tournee naar Engeland en zelfs een aantal optredens in de VS, waar ze zong en platen opnam met onder anderen drummer Art Blakey en de Jazz Messengers, en accordeonist Mat Mathews (1956-’57). Na de dood van Wessel Ilcken trouwde ze in 1960 met Pim Jacobs (die piano had gespeeld in het Wessel Ilcken Combo) en bouwde ze haar roem verder uit met concerten door heel Europa, zeer geslaagde langspeelplaten en een Edison (1961). Voor velen geldt zij als de belangrijkste Nederlandse jazz-zangeres.

Pim Jacobs (1934-1996) zou carrière maken als pianist en presen­tator op radio en tv. Zijn broer Ruud Jacobs ontpopte zich als een formidabele bassist, die in 1958 met de internationale Tower of Babel Band op het Newport Jazz Festival mocht spelen. De Nederlandse jazzliefhebbers kozen hem jaar na jaar tot bassist nummer één in hun polls, maar desondanks koos Ruud Jacobs voor een baan in de platenbusiness en trad hij nog maar incidenteel op. In 1961 diende zich nog een nieuweling aan, die grote bekendheid zou verwerven in de Nederlandse jazz en lichte muziek: pianist Louis van Dijk, de winnaar van het Loosdrecht Jazz Concours van dat jaar.

donderdag 18 maart 2021

Le Temps des Cerises

Le Temps des Cerises is een Frans liefdeslied, eigenlijk een strijdlied uit 1866, dat sindsdien wereldwijd uitgegroeid is tot een klassieker.
De tekst is geschreven door Jean-Baptiste Clément, de muziek door Antoine Renard.

Het lied wordt sterk geassocieerd met de Commune van Parijs (1871). De Parijzenaar Jean-Baptiste Clément (1837–1903) groeide op in een tijd van stijgende politieke bewustwording van de arbeiders en hij was vol hoop bij de oprichting van de Eerste Internationale in 1864. Toen in de lente van 1871, na de Frans-Duitse Oorlog en de uitroeping van de Franse Republiek, de ‘Parijse Commune’ ontstond, was hij een geestdriftige aanhanger. Overmoedig grepen de revolutionairen de macht, verklaarden de hoofdstad onafhankelijk, en kondigden allerlei sociale maatregelen af. De Commune duurde slechts een tweetal maanden, van 18 maart tot 28 mei 1871.

De Commune wordt uiteindelijk neergeslagen door de Franse troepen en een ultiem gevecht op het kerkhof “Père LaChaise” op 28 mei 1871. 157 Communards worden gefusilleerd bij de “Mur des Fédérés”. Het is einde van de “Semaine Sanglante”.
Haar belegering en repressie kostten het leven aan meer dan twintigduizend opstandelingen en zo’n achthonderd soldaten. Jean-Baptiste Clément vocht mee aan de zijde van ‘de communards’.
De laatste dag van de strijd ontmoette hij op de barricade een arbeidster, Louise. Zij was te hulp gesneld om de gewonden te verzorgen. Clément droeg zijn vijf jaar oude gedicht Cerises aan haar op.
Later groeide het lied voor de onbekende verpleegster op de barricade uit tot een zinnebeeld, een kenwijsje en een klassieker van het franse chanson.

Quand nous en serons au temps des cerises (Quand nous chanterons le temps des cerises)
Et gai rossignol et merle moqueur
Seront tous en fête
Les belles auront la folie en tête
Et les amoureux du soleil au cœur
Quand nous chanterons le temps des cerises
Sifflera bien mieux le merle moqueur

Mais il est bien court , le temps des cerises
Où l'on s'en va deux cueillir en rêvant
Des pendants d'oreilles
Cerises d'amour aux robes pareilles (aux larmes pareilles)
Tombant sous la feuille en goutte de sang
Mais il est bien court le temps des cerises
Pendants de corail qu'on cueille en rêvant

Quand vous en serez au temps des cerises
Si vous avez peur de chagrins d'amour
Evitez les belles
Moi qui ne crains pas les peines cruelles
Je ne vivrai pas sans souffrir un jour
Quand vous en serez au temps des cerises
Vous aurez aussi des chagrins d'amour

J'aimerai toujours le temps des cerises,
C'est de ce temps-là que je garde au cœur
Une plaie ouverte
Et Dame Fortune en m' étant offerte
Ne saura jamais calmer ma douleur (Ne pourra jamais fermer ma douleur)
J'aimerai toujours le temps des cerises
Et le souvenir que je garde au cœur

In een liedbundel uit 1885 droeg Clément het op aan "la vaillante citoyenne Louise, ambulancière de la Rue Fontaine-au-Roi, le dimanche 28 mai 1871" en die hij nooit meer terugzag. Zijn liefdeshoop werd geïdentificeerd met politico-sociale verzuchtingen omdat genoemde barricade de laatste was die in handen bleef van de Communards. Clément, die wist te ontvluchten en tien jaar in ballingschap in Brussel en Londen verbleef, merkte bij zijn terugkeer tot zijn grote ontroering dat zijn romantische bevlogenheid intussen het hart had gestolen van de hele Franse goegemeente.

Eerste uitvoerder was de Belgische tenor Antoine Renard die in 1868 de tekst van Jean Baptiste Clément in zijn loge kreeg toegestopt. Die tekst was al van 1866, vijf jaar vóór de Parijse Commune. Meest bekende nummer uit die periode en een universeel links strijdlied sedertdien.

maandag 15 maart 2021

Jazz en Nederland (deel 3): de bezetting


Nadat Duitsland in mei 1940 Nederland heeft bezet, lijkt alles aanvankelijk op de oude voet door te gaan. De gemobiliseerde muzikanten nemen hun plaats in de orkesten weer in. Engelse (en ‘joodse’) muziek wordt weliswaar verboden, maar zolang Amerika niet in oorlog is met Duitsland, geldt dat verbod niet voor de Amerikaanse muziek van bijvoorbeeld Glenn Miller.

Op het Jazzwereld-Feest wordt opgetreden door onder anderen The Moochers onder leiding van trompettist-componist Boy Edgar, een Jam Session-combinatie (met musici als saxofonist Tinus Bruijn, bassist Eddie Hamm en drummer Maurice van Kleef, die onder meer Blue Lou en Honeysuckle Rosevertolken), en The Swing Papas met klarinettist Peter Schilperoort en trompettist Joost van Os.

Intussen groeit bij het Nederlandse publiek de honger naar amusement en vertier. The Ramblers van Theo Uden Masman en de band van de Deense entertainer Boyd Bachman vieren overal in Nederland triomfen. Het orkest van pianist Ernst van ‘t Hoff verovert met zijn gedisciplineerde Swingmuziek ook een grote bekendheid. In 1941 en 1942 maakt Van ‘t Hoff uitgebreide tournees door Duitsland, waar een grote behoefte aan buitenlandse orkesten en musici bestaat, doordat de meeste Duitse muzikanten voor de Wehrmacht zijn opgeroepen.

Orkestleden als klarinettist Cees Verschoor, de saxofonisten Tonny Helweg en Tinus Bruijn, trompettist Rinus van den Broek en trombonist André Smit benutten hun verblijf in Berlijn om ook met Duitse en internationale studiocombinaties platen te maken. Van den Broek en Smit (en ook andere Nederlandse muzikanten) spelen zelfs mee op talrijke Berlijnse opnamen van Charlie and his Orchestra. Dat internationale orkest levert voor Duitse propagandazenders, die op Engeland zijn gericht, vertolkingen van populaire Engelse en Amerikaanse songs die voor de gelegenheid zijn voorzien van anti-Britse, anti-Amerikaanse en antisemitische teksten.

Tegelijkertijd geeft de Ernst van ‘t Hoff-band tijdens de engagementen in het Berlijnse top-etablissement Delphi-Palast muzikale signalen van verstandhouding aan de Duitse ‘Swingfreunde’. De herkenningsmelodie Alles wird gut begint met het viernotige thema van Beethovens vijfde symfonie, dat tevens het wereldberoemde pauzemotief van de BBC-radio is – een toespeling die het Duitse publiek niet ontgaat.

Na de Duitse inval in Rusland, in juni 1941, wordt in Nederland een dansverbod afgekondigd. Jazz- en amusementsorkesten kunnen vanaf dat moment alleen nog in theaters optreden. Dat leidt in hun muziek tot een versterking van het element show (‘schouw’ in het Dietse jargon van die dagen). De Nederlandse WA doet soms invallen tijdens voorstellingen, om op te treden tegen al te uitbundig gedrag van het publiek en tegen het spelen van verboden muziek. In het voorjaar van 1942 wordt het Nederlandse muzikanten verboden Engelse titels en orkestnamen te gebruiken. The Ramblers dopen zichzelf om tot ‘Theo Uden Masman en zijn dansorkest’. The Moochers noemen zich voortaan ‘De Moetschers’.

In maart van datzelfde jaar vaardigt het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten het Verbod van negroide en negritische elementen in dans- en amusementsmuziek uit:

Nederlandse musici mogen het woord ‘jazz’ niet meer gebruiken om hun muziek aan te duiden. Ook is een lange reeks met name genoemde jazz-effecten voortaan verboden: ‘de toepassing van den “growl” op koperen blaasinstrumenten’, ‘het zogenaamd “scat”-zingen’, ‘de toepassing van “hot”-intonaties’, ‘alle toepassing van ostinate “licks” en “riffs”, meer dan driemaal achtereen voor een solist, meer dan zestienmaal achtereen voor een sectie of voor twee of meer secties’, ‘de “boogie-woogie”, “honky-tonk” of “barrelhouse”-stijl’, ‘het gebruik van “plungers” en “wah-wah”-dempers’, ‘stop “chorussen” voor slagwerk behalve voor koperen bekkens’ en ‘het aanwenden van een langdurig volgehouden “offbeat”-effect’.

Nu het Nederlanders officieel is verboden jazz te spelen, leggen sommige jazzmusici zich toe op de ‘Hawaiian Swing’, die een grote populariteit bereikt. In de ‘M-A-U-I Eilanders’ van Hawaiian-gitarist Han de Willigen spelen bijvoorbeeld vibrafonist Coen van Nassau en gitarist Jan Mol. De latere pianiste-entertainer Pia Beck begint haar loopbaan als lid van de ‘Samoa-girls’, een zanggroep die onder meer optreedt met het orkest van Ernst van ‘t Hoff.

De joodse musici worden, net als de overige Nederlandse joden, vanaf juli 1942 opgeroepen voor deportatie. Sommigen duiken onder, zoals violist-trompettist Sem Nijveen. Die andere violist uit Groningen, Benny Behr, belandt laat in de oorlog in het ‘Durchgangslager Westerbork’ en wordt daar op 12 april 1945 bevrijd.

Vele anderen gaan via Westerbork naar de vernietigingskampen in Polen en worden daar vermoord, zoals de saxofonisten Sal Doof en Hans Mossel (de vooroorlogse leider van het AVRO Dansorkest), trompettiste Clara de Vries en het populaire zang-duo Johnny & Jones (Nol van Wezel en Max Kannewasser, die in Westerbork nog in de kamprevue optreden, alvorens via Theresienstadt in Bergen-Belsen te belanden, waar ze voorjaar 1945 sterven).

Voor niet-joodse beroepsmuzikanten blijft er ruimschoots werkgelegenheid in Nederland. Theo Uden Masman en zijn dansorkest spelen voor de genazificeerde Nederlandsche Omroep (onder andere tijdens ‘Winterhulp’-uitzendingen) en geven daarnaast concerten voor de ‘Duitsche Weermacht’, voor het ‘Nederlandsch Arbeidsfront’ (de nazi-vakbeweging) en voor ‘Frontzorg Nederland’, de organisatie die wat vrolijkheid wil brengen voor familieleden van de 22.000 Nederlandse SS’ers en daarnaast geld inzamelt voor de nabestaanden van hen die aan het Oostfront vielen.

De Nederlandse jazzliefhebbers draaien thuis de platen uit hun vooroorlogse collecties en organiseren af en toe in besloten clubverband lezingen-met-platen of huisfeestjes met amateur-orkesten. In Den Haag blijft The Dutch Swing College op die manier actief. In Zaandijk viert de Hot Record Club in augustus 1944 zelfs haar eerste lustrum, en kan dan terugblikken op lezingen en causerieën over ‘Jazz en haar Cultureele Waarde’ (november 1940), ‘Blues’ (februari 1942) en ‘Zang in Jazzmuziek’ (april 1944).

Voor de beroepsmuzikanten in Hilversum dreigt in 1944, net als voor alle andere Nederlandse mannen tussen de achttien en veertig jaar, de Duitse Arbeidsinzet, waarvoor regelmatig razzia’s worden gehouden. De Duitse hot-violist en orkestleider Helmut Zacharias, die met zijn ‘Unterhaltungsorchester’ (in werkelijkheid onderdeel van het ‘Musikkorps des Wehrmachtbefehlshabers’) in Hilversum voor de Nederlandsche Omroep optreedt (en daarnaast enthousiast meedoet aan besloten jam-sessions) waarschuwt zijn Nederlandse collega’s enkele malen dat een razzia op til is (en moet dat bekopen met overplaatsing naar het Oostfront).

vrijdag 19 februari 2021

Mama Cass

Op 19 Februari 1941 wordt Ellen Naomi Cohen (op foto met haar moeder Bess) geboren, beter bekend als Mama Cass van The Mamas & The Papas. In de zomer van 1965 wordt ze, als laatste, lid van de groep van John & Michelle Philips en zijn de Mamas & Papas een feit.
Mama Cass was een prominent lid van The Mamas and the Papas, een succesvolle folkformatie die eind jaren zestig hits scoorde als Monday, Monday, California Dreaming, I Saw Her Again en Dedicated To The One I Love. Cass was een opvallende verschijning door haar tamelijk kolossale omvang.
Ze groeide op in Washington D.C.. Tijdens haar middelbareschooltijd kwam ze serieus in aanraking met muziek toen ze in de schoolmusical The Boyfriend een rol als Franse verpleegster speelde. Hierna stond haar besluit vast: ze wilde het toneel op. Druk van haar ouders om toch een universitaire graad te halen was aan dovemansoren gericht.
Ze vertrok naar New York en deed audities bij theatergezelschappen. In die tijd had ze haar naam al veranderd in Cass Elliot. Cass was de koosnaam die haar vader haar gaf (naar de Trojaanse prinses Cassandra, die evenals de jonge Ellen Naomi roodharig was) en Elliot was de naam van een overleden vriend die ze op deze wijze wilde gedenken.
Ze speelde in diverse stukken en ging zelfs de competitie aan met Barbra Streisand om een hoofdrol. Vrijwel gelijktijdig met haar stap op het toneel begon haar zangcarrière. Samen met Tim Rose en John Brown formeerde ze in 1963 een folkgroep genaamd Triumvirate, later omgedoopt tot “Big Three” toen James Hendricks de plaats had ingenomen van John Brown. Hoewel ze enig succes hadden in de vorm van optredens in landelijke televisieprogramma’s als The Tonight Show, Hootenanny en the Danny Kaye Show was de groep geen lang leven beschoren en viel de groep in de loop van 1964 uit elkaar.
In 1964 ontstond zo het kwartet genaamd Cass Elliot and The Big Three waarin o.a. deelgenomen werd door de Canadezen Denny Doherty en Zal Yanovsky. Al snel werd deze groep herdoopt tot The Mugwumps die opereerde vanuit een nachtclub in Washington. Ze brachten een single uit bij Warner Music, maar tegen het eind van het jaar viel ook deze groep uit elkaar. Elliot begon vervolgens aan een solocarrière in Washington, D.C.
Jimi Hendrix, Michelle Phillips en Mama Cass Elliott.
Denny Doherty had zich aangesloten bij John en Michelle Phillips en het trio trad op onder de naam The New Journeymen. Ze vertrokken naar de Maagdeneilanden waar Cass zich al snel bij hen voegde. De groep The Mamas and the Papas was geboren.
De groep scoort een reeks van top 10 hits waarvan de laatste, Dream A Little Dream Of Me, tevens de eerste solohit is van Mama Cass. Na haar vertrek uit The Mama’s & Papa’s begint ze aan een solo carriere. Haar solocarriere duurt helaas niet lang.
Tijdens een verblijf in Engeland, waar ze twee weken aaneenoptreedt in het London Palladium, overlijdt ze op 29 Juli 1974 aan een hartaanval. Aanvankelijk wordt gezegd dat ze gestikt is tijdens het eten van een broodje. Tijdens de lijkschouwing blijkt evenwel dat ze een hartaanval heeft gehad, veroorzaakt door overgewicht.
Mama Cass Elliot ligt begraven op het Court of Tanach, Mount Sinai Memorial Park in Los Angeles.

maandag 15 februari 2021

Jazz en Nederland (deel 2): 1940-1945

De jaren van oorlog en bezetting vormen voor de jazz in Nederland een periode vol dramatiek en paradoxen. De joodse musici, die voor de oorlog een belangrijke rol hebben gespeeld in de Nederlandse jazz en dansmuziek, worden in de loop van 1941 uit het openbare leven – en dus ook uit de jazz- en dansorkesten – verdreven. Velen van hen worden gedeporteerd en in de Duitse vernietigingskampen vermoord.

De Duitse bezetter verbiedt het spelen van Engelse en vanaf december 1941 ook Amerikaanse muziek (na de Japanse aanval op Pearl Harbor, die ertoe leidt dat de Verenigde Staten aan de Tweede Wereldoorlog gaan deelnemen). In 1942 vaardigt het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten zelfs een gedetailleerd Verbod van negroide en negritische elementen in dans- en amusementsmuziek uit.

Tegelijkertijd groeit de publieke behoefte aan jazz en amusementsmuziek. Talrijke Nederlandse orkesten hebben een overvloed aan werk: frequente optredens in het land en regelmatige radio-uitzendingen, eerst voor de gelijkgeschakelde omroepverenigingen, later voor de genazificeerde Nederlandsche Omroep. Ook is er lucratief werk voor Nederlandse musici in Duitsland en voor de propaganda-uitzendingen van de Deutsche Europa Sender.

Na de bevrijding ontstaat enige opschudding rond The Ramblers van Theo Uden Masman en de orkestleiders Ernst van ‘t Hoff en Dick Willebrandts, die collaboratie met de bezetter wordt verweten. Maar de meeste Nederlandse topmusici uit 1940-‘45 vinden spoedig hun plaats in de naoorlogse radio-orkesten: naast The Ramblers (VARA) ook The Skymasters (AVRO), het orkest Klaas van Beeck (KRO) en het Metropole Orkest (Nederlandse Radio Unie, de voorloper van de NOS).

donderdag 11 februari 2021

Gene Vincent

De later als rock & roll-zanger Gene Vincent bekend geworden Vincent Eugene Craddock wordt op 11 februari 1935 in Norfolk, Virginia geboren. 

Op twaalfjarige leeftijd krijgt Gene Vincent zijn eerste gitaar. Als hij zeventien jaar is, komt Vincent bij de Amerikaanse marine. In Japan overkomt hem een motorongeluk, waardoor hij zijn verdere leven mank loopt. Eenmaal uit dienst doet Vincent mee aan een auditie voor een radioprogramma. Daardoor krijgt hij een vaste plaats in het programma Country Showtime van WCMS. Korte tijd later schrijft Vincent in voor een auditie van platenmaatschappij Capitol. Hij wint en komt daardoor in contact met Sheriff Tex Davis. Samen schrijven zij in maart 1956 de slowrocker Be-bop-a-lula. Onder leiding van de befaamde producer Ken Nelson wordt het nummer op de plaat gezet. Het wordt een grandioze hit. Met zijn begeleidingsgroep The Blue Caps neemt Vincent een groot aantal rock & roll-nummers op: Race With The Devil, Gonna Back Up Baby, Bluejean Bop, Crazy Legs, Lotta Lovin', Dance To The Bop, Rocky Road Blues, Right Now en Wild Cat. De opnamen die hij in 1956 en 1957 samen met The Blue Caps (vrijwel allemaal tieners nog) maakt, behoren tot de beste momenten in de rock & roll. Met name de inbreng van gitarist 'Galloping' Cliff Gallup is van een adembenemende agressie en in die tijd grensverleggend. 

Zijn opvolger vanaf 1958, Johnny Meeks, is eveneens technisch zeer begaafd, maar hij mist de bezetenheid van Gallup. Op 17 april 1960, tijdens een tournee door Engeland, raken Gene Vincent en zijn vriend en collega Eddie Cochran betrokken bij een auto-ongeluk. Cochran wordt gedood en Vincent zwaar gewond. Het betekent een zware slag voor Vincent en gedurende twee jaar laat hij niets meer van zich horen. 

In 1962 vestigt Gene zich voor lange tijd in Engeland. Hij laat zich begeleiden door Engelse formaties als Beat Boys, Sounds Incorporated, Shouts en Puppets en treedt veelvuldig op in Engeland en Frankrijk. Vanaf 1964 maakt hij platen voor achtereenvolgens Columbia, Challenge, Dandelion en Kama Sutra. Met name de twee elpees op Kama Sutra zijn zeer sfeervolle platen, waarop de vrolijke rocker van weleer heeft plaatsgemaakt voor een weemoedige oude man van nog geen veertig jaar, die terugkijkt op zijn leven. Op 12 oktober 1971 overlijdt Gene Vincent op 36 jarige leeftijd te Newball bij Los Angeles aan een gesprongen maagzweer.

zaterdag 30 januari 2021

Elvis eerste album

Elvis Presley begint op 30 januari 1956 in de RCA Studios in New York aan de opnamen van zijn eerste LP. Presley wordt hierbij begeleid door gitarist Scotty Moore, bassist Bill Black, drummer D.J. Fontana en pianist Shorty Long. De nummers Blue Suede Shoes, My Baby Left Me, One-Sided Love Affair en So Glad You're Mine worden op 30 januari 1956 op de band vastgelegd. Een dag later worden I'm Gonna Sit Right Down And Cry en Tutti Frutti opgenomen. De opname-sessie voor het debuutalbum van Elvis Presley wordt op 3 februari 1956 afgesloten met Lawdy Miss Clawdy en Shake Rattle And Roll. Precies drie jaar later op 30 januari 1959 komt Elvis Presely op de eerste plaats in de Engelse hitlijst met de dubbele A-kant single One Night b/w I Got Stung. Het is voor Elvis Presley zijn derde nummer 1 hit in Engeland (All Shook Up en Jailhouse Rock zijn de andere twee). One Night b/w I Got Stung staat 5 weken op de eerste plaats.

vrijdag 15 januari 2021

Jazz en Nederland (deel 1): 1920-1939: The Penny Serenade

In 1920 deed de jazz als dansmuziek haar intrede in Nederland, maar al ver daarvoor waren hier Afro-Amerikaanse muziekuitingen te horen die als voorlopers van de jazz gelden. Zo traden in 1877 de Fisk Jubilee Singers op, een zwart gemengd koor van voormalige slaven, dat gepolijste spirituals zong. Dit protestants-christelijke gezelschap bezocht in een tournee van twee maanden de belangrijkste steden boven de grote rivieren en werd op paleis Het Loo ontvangen door koning Willem III. Met ragtime en cakewalk kon, behalve via Amerikaanse bladmuziek, worden kennisgemaakt tijdens optredens van de Amerikaanse marsenkoning John Philip Sousa, die in 1900 en 1903 met zijn band naar Nederland kwam.

Nederlandse componisten lieten zich al vroeg inspireren door Amerikaanse populaire muziek, zoals Jacq. Grit met zijn Masseltop Rag. Deze muziek kon in gedrukte vorm worden verspreid. Maar voor de doorbraak van de jazz was de grammofoonplaat essentieel. Het notenschrift kan niet de ritmische nuances aangeven die voor een element als swing zorgen en de Europese uitvoeringspraktijk kent niet de persoonlijke toonvorming die de jazzmuzikant kenmerkt. In 1917 maakte The Original Dixieland Jazzband, een blank vijftal uit New Orleans, in New York de eerste jazzplaten, die zeer goed werden verkocht. Ze traden in 1919 in Engeland op en werden ook daar populair.

Door de Eerste Wereldoorlog waren de Nederlandse contacten met de Verenigde Staten en Engeland tussen 1914 en 1918 grotendeels verbroken. Maar in 1919 kon de Amsterdamse dansleraar James Meyer naar Londen gaan om daar kennis te nemen van de nieuwste dansmode. Hij hoorde de ODJB en besloot dat hij in zijn dansschool ook zo’n kwintet moest hebben. In 1920 werd James Meyers Jazz Band opgericht, die onder leiding kwam te staan van Meyers huispianist Leo de la Fuente. Geschikte koperblazers waren niet te vinden, dus had het orkest de curieuze bezetting viool, fagot, piano, banjo en slagwerk. Er werd gespeeld van gedrukte arrangementen die een eigen interpretatie kregen, en er werd soms wat geïmproviseerd. In Den Haag richtte John van Brück in 1921 het tweede professionele Nederlandse jazzorkest op: The Royal Dancing Band, opnieuw een vijfmans combinatie.

Het woord ‘jazz’ werd gebruikt om de nieuwste Amerikaanse dansmode aan te duiden, maar wat het muzikaal betekende wist niemand precies. Die onduidelijkheid kwam later ook naar voren bij begrippen als Swing, bebop en free-jazz. In de Amerikaanse smeltkroes had muziek van zwarte Amerikanen zich vermengd met Europese invloeden, en daar werd het etiket ‘jazz’ op geplakt.

Het woord ‘jazz’ kwam dus eerder naar Nederland dan de muziek. De meeste mensen wisten niet beter dan dat het een nieuwe dans was, die wals en tango in populariteit naar de kroon stak. Symbolisch voor de jazz waren de zwarte beoefenaren en instrumenten als slagwerk, banjo en saxofoon; die zie je dus in allerlei afbeeldingen uit de jaren twintig bijvoorbeeld op bladmuziek en in de reclame.

De misverstanden omtrent de jazz werden in 1926 goed duidelijk. In dat jaar gaf Paul Whiteman, bijgenaamd ‘The King of Jazz’, met zijn Amerikaanse band concerten in het Scheveningse Kurhaus en het eerbiedwaardige Concertgebouw te Amsterdam. Voor het eerst werd de vraag ‘wat is jazz?’ in brede kring aan de orde gesteld. In een vraaggesprek met de muziekcriticus van De Telegraaf, L.M.G. Arntzenius, verklaarde Whiteman:

‘Jazz begon bij de negers; wij zijn op hun basis aan het werk gegaan. Jazz is een Amerikaanse kunstvorm geworden. Van negerkunst kunt ge niet meer spreken, de gehele ontwikkeling is Amerikaans.’

Het bezoek van Whiteman aan Nederland is uitvoerig gedocumenteerd, onder meer op film. Maar de Nederlandse optredens van het blanke jazzorkest The Georgians in 1925 en 1926 en van de zwarte sopraansaxofonist Sidney Bechet in 1926 verdienen zeker ook vermelding. Bechet zat in het orkest van de Black People Show, die veel publiek trok, maar weinig aandacht kreeg van de officiële kunstkritiek. Die begon pas over jazz te schrijven bij de komst van Paul Whiteman.

Een tweede mijlpaal, met name voor de beoefening en de verspreiding van de jazz in Nederland, is de oprichting van het orkest The Ramblers onder leiding van Theo Uden Masman in 1926. Vanaf 1929 maakte de band grammofoonplaten en in de jaren dertig begeleidden The Ramblers grote Amerikaanse solisten zoals tenorsaxofonist Coleman Hawkins, multi-instrumentalist Benny Carter en pianist Freddy Johnson.

Die verering vinden we onder meer in het maandblad De Jazzwereld, dat in 1931 werd opgericht en tot december 1940 zou verschijnen. Vooral de jaargang 1933 kan een groot aantal jazz-evenementen melden. Behalve het orkest van Duke Ellington speelden toen in Nederland: Louis Armstrong, de Britse band van Ray Noble met de populaire trompettist Nat Gonella (in Nederland gefilmd), en de zwarte Amerikaanse trompettist Johnny Dunn (die is gefilmd met een orkest onder leiding van de Surinaams-Nederlandse gitarist Lex van Spall met de Belgische drummer Bobby ’t Sas). In 1934 trad zanger-orkestleider Cab Calloway in Nederland op.

The Ramblers kunnen model staan voor de nauwe band tussen jazz en amusementsmuziek, die in de jaren twintig en dertig bestond en die zowel werd verdedigd als bestreden. Die strijd culmineerde in de jaren veertig tijdens de opkomst van de bebop.

De grote hoeveelheid documentatie over The Uden Masman en The Ramblers biedt ook informatie over de sociaal-economische positie van de jazzmuzikanten. De Jazzwereld schreef regelmatig over hetzelfde onderwerp. De jazzmusicus begon zijn carrière meestal als jonge amateur; sommigen van hen werden via de semi-profstatus uiteindelijk beroepsmuzikant. Het orkest The Electorians onder leiding van André Ceurvorst speelde hier een belangrijke rol. Musici als Melle Weersma, Boy Edgar en Tinus Bruijn deden er waardevolle ervaring op. De band ging na het vertrek van Ceurvorst verder onder de naam The Moochers. De in 1935 in Den Haag opgerichte Swing Papa’s vormden de kern van het naoorlogse Orchestra of the Dutch Swing College.

Tegenover de jonge amateurs en semi-profs stonden de oudere klassiek gevormde musici, die moeite hadden met het spelen van jazz en met een jaloers oog keken naar de jazzmusici die hun het brood uit de mond stootten. Vooral in de jaren van economische crisis leidde dat tot heftige discussies en tot maatregelen zoals het weren van buitenlandse musici. En bijvoorbeeld in Amsterdam werd streng gecontroleerd dat amateur-musici voor hun optredens niet werden betaald.

De jazzliefhebbers verenigden zich in allerlei clubs. Omdat het woord jazz ongewenste associaties met amusement kon wekken, gebruikten ze vaak de term ‘hot music’. In de Gramophoon-Revue van april 1933 maakte J. B. van Praag melding van een beginselverklaring, ‘waarin uitdrukkelijk wordt vastgesteld, dat jazzmuziek alleen maar hot gespeeld kan zijn. Tot nu toe heeft men het begrip “jazz” voor alle mogelijke muziek gebruikt.’

De Nederlandse Hot Club en later de Nederlandse Jazzliga hadden in de jaren dertig een overkoepelend functie en waren nauw verbonden met het blad De Jazzwereld. Ze organiseerden concoursen, filmvoorstellingen en concerten, zoals in 1937 het optreden van het kwintet van de Hot Club de France met gitarist Django Reinhardt, dat ook op film werd vastgelegd, samen met beelden van de Swing Papa’s en The Rhythm Harmonists.

Alleen de platenhandel bood verkoopmogelijkheden voor de jazz. Bladen als de Gramophoon-Revue en Schijvenschouw besteedden dan ook ruime aandacht aan jazzplaten, evenals natuurlijk De Jazzwereld. Het betrof voornamelijk import uit Amerika en Engeland. Decca-importeur Henk van Zoelen zette daarnaast zijn eigen Nederlandse productiebedrijf op. Dankzij zijn belangstelling voor jazz zijn veel historische opnamen gemaakt van Nederlandse orkesten en Amerikaanse solisten.

Jazzplaten bleven echter voorbehouden aan een kleine bovenlaag, die zich de aanschaf kon veroorloven. In de jaren twintig kostte een 78-toerenplaat twee gulden. Onder invloed van de economische crisis daalde de prijs van de goedkoopste platen naar één gulden. Maar dit betekende nog altijd dat de liefhebber voor een 78-toerenplaat (twee nummers, samen circa zes minuten) naar verhouding aanzienlijk meer betaalde dan tegenwoordig voor een cd met ruim een uur muziek.

Jazzliefhebbers werden dan ook weinig gevonden in het arbeidersmilieu, maar veel meer in studentenkringen. De Nederlandse culturele bovenlaag had er weinig belangstelling voor. De schilder Mondriaan was in jazz geïnteresseerd; zijn collectie 78-toerenplaten berust nu bij het Haags Gemeentemuseum, dat daaruit een cd heeft samengesteld. Maar schrijvers als Simon Vestdijk en Menno ter Braak lieten zich weinig aan jazz gelegen liggen. Al wordt in het werk van de dichters Jan Hanlo, Jan Greshoff en C. Buddingh’ enige jazzbelangstelling zichtbaar, over het algemeen droegen de vooraanstaande cultuurdragers niet bij aan de versterking van het imago van de jazz. Na de oorlog zou dat veranderen door onder anderen Remco Campert, Lucebert en Simon Vinkenoog.

Den Haag, Rotterdam en Amsterdam kenden Negro-clubs. De Amsterdamse Kit Kat Club (waar later de jazzclub Sheherazade zou komen) was een doorn in het oog van de autoriteiten. Ze beschouwden deze Negro-clubs als ongewenst en levensgevaarlijk voor jonge Nederlandse meisjes. De Kit Kat Club werd daarom in 1937 gesloten. De Surinaamse muzikanten en het zwarte bedienende personeel kwamen op straat te staan.

Ook in andere clubs waren eind jaren dertig zwarte musici volop aan het werk. In de eerste oorlogsjaren waren ze zelfs de enigen die nog jazz mochten spelen. Voor blanke musici was dit weliswaar niet nadrukkelijk verboden, maar het werd wel zodanig aan banden gelegd, dat ze erg moesten oppassen. Max Woiski, Lex Vervuurt en Lex van Spall konden doorgaan, want ze kregen een ariër-verklaring.

Ook Indische Nederlanders speelden een rol in het Nederlandse jazzleven. Velen van hen waren net als de Surinamers van gemengd bloed, een groep waarop vaak zowel door blanken als zwarten werd neergezien (vergelijk de Creolen in New Orleans rond de eeuwwisseling) Leden van dergelijke groepen werden vaak wel getolereerd en ook gewaardeerd als ‘kunstenmakers’.

Coleman Hawkins keerde wegens de oorlogsdreiging in 1939 terug naar Amerika. Hij begreep goed wat er aan de hand was, want hij was in 1935 naar Europa gekomen als gastsolist bij de Britse band van Jack Hylton. Dat orkest reisde naar Duitsland, maar Hawkins mocht daar vanwege zijn huidskleur niet binnen. In 1939 ging, ook in verband met de oorlogsdreiging, een bezoek van de Jimmie Lunceford-band aan Nederland niet door. Duke Ellington kwam dat jaar nog wel en maakte een nog diepere indruk dan in 1933, zoals uit de persverslagen blijkt.

woensdag 6 januari 2021

Shine on you crazy diamond

Hij bewoog zich altijd als een schaduw door het muzieklandschap. Zijn ster scheen al vroeg heel fel, maar doofde langzaam uit. Het moet een grote aderlating voor de bandleden van Pink Floyd zijn geweest om zanger/gitarist/songschrijver/visionair Syd Barrett zo af te zien takelen.

Dit is een verhaal over vriendschap, naïviteit, onschuld, gekte en ego's. Het verhaal van de originele oprichter van Pink Floyd. De man die eind 1965 de flower power-tijd mede een gezicht gaf met zijn band The Pink Floyd Sound (later gereduceerd tot Pink Floyd). Syd Barrett (Cambridge, 6 januari 1946) was een buitenbeentje in het Cambridge van de jaren zestig. Zijn vader stierf toen Barrett (toen nog Roger Keith Barrett geheten) twaalf was, maar tegen die tijd had hij zich al ontwikkeld tot creatieveling. Hij schilderde en schreef korte gedichten. Het was dan ook niet vreemd dat het zwarte schaap van de familie aan de kunstacademie van Londen ging studeren.

Daar ontmoette hij muzikant Roger Waters. Al gauw begonnen ze in bandjes te spelen en de muziek van Pink Floyd viel op in een tijd dat veel Engelse bandjes Amerikaanse (blues)muziek probeerden na te bootsen. De liedjes die Barrett voor de eerste incarnatie voor Pink Floyd schreef, klonken totaal anders dan die van hun collegae. Middle class English. Ook zijn gitaarspel en de podiumpresentatie van zijn band waren compleet vernieuwend in Engeland. In 1966 werd The UFO Club geopend in het hippe Londen en Pink Floyd mocht er wekelijks aantreden als huisband. Al gauw wist heel uitgaand Londen waar het te doen was. Er bestaan videobeelden van Barrett en Pink Floyd uit die tijd. Hij zit voorovergebogen over zijn gitaar op een stoel en maakt feedbackherrie met een aansteker. Ondersteund door vloeistofprojecties. In dat hippe sfeertje waren de toen legale drugs als marihuana en LSD erg populair en Pink Floyd verzorgde graag de soundtrack met tergend lange, dreigende psychedelische jamsessies afgewisseld met wat meer songgericht materiaal uit de koker van Barrett, in wie de band volgens de NME een briljant songwriter had gevonden. In 1967 kwam hun eerste single voor EMI uit; Arnold Layne. Het publiek van de BBC radio omarmde het nummer, maar er was ook kritiek. Het nummer gaat namelijk over een travestiet die damesondergoed van waslijnen steelt en het dan voor de spiegel aantrekt. Dat kon echt niet door de beugel, vond de immer kritische Britse muziekpers.



Het nummer kwam desondanks vrij hoog in de hitlijsten en met hun tweede single See Emily play pakten ze de zesde positie in de UK charts. EMI kon haast niet wachten om met het getalenteerde viertal (gecompleteerd door drummer Nick Mason en toetsenist Rick Wright) de studio in te duiken voor het debuut. Waters stelde voor om naast de successingles ook wat van hun psychedelische livegeluid te laten horen, wat resulteerde in definitieve studioversies van Astronomy Domine en Instellar Overdrive. Syd Barrett en Roger Waters hebben er nooit een geheim van gemaakt dat ze samen LSD slikten, maar tijdens de promotie van The Piper at the Gates of Dawn ging Barrett zich steeds vreemder gedragen. Er bestaan filmpjes op YouTube van Barrett's eerste LSD-trip.


Soms stond hij anderhalf uur stoïcijns op het podium zonder een noot te spelen. Een andere keer verscheen hij bij een fotosessie met afgeschoren wenkbrauwen. De andere jongens wisten het ook niet meer en besloten om er maar een tweede gitarist bij te halen. Een jongen uit de buurt luisterend naar de naam David Gilmour. Hij moest een beetje op Syd letten, zeg maar. Zijn partijen opvangen als Barrett weer eens van de wereld was. Dat ging niet lang goed maar niemand durfde Barrett uit de band te gooien. Want hij was de bandleider, zanger en songwriter van Pink Floyd. Tot ze hem op een dag thuis gingen ophalen voor een optreden. Roger Waters stopte het toerbusje bij Barrett's voordeur, keek stilzwijgend achterom naar zijn bandmakkers die niet wisten waar ze moesten kijken en trok langzaam weer op. Zonder Barrett. En dat was het einde van Syd Barrett als artistiek leider en bandlid van Pink Floyd. In juni 1968 verscheen het tweede album van Pink Floyd, A Saucer Full of Secrets: een heel goede plaat met daarop nog enkele nummers van Barrett. Roger Waters trok de band steeds meer naar zich toe. Veel latere fans hebben dit 'overnemen' als hoogverraad gezien omdat Rogers nu de baas was. Gezien de geschiedschrijving klopt dat niet helemaal, maar daarover later meer.

In een reactie aan NME liet Barrett weten een solocarrière te willen starten. Mensen dichtbij hem vonden dat een paniekreactie en ook Waters had met hem te doen omdat het zo onhaalbaar leek dat Barrett ooit nog als succesvol muzikant zou wederkeren. Het verhaal ging dat hij gek was geworden van psychedelische drugs en psychiatrische aandoeningen. Barrett's vervanger David Gilmour nam het voor hem op en produceerde Barrett's eerste soloplaat: The Madcap Laughs. Opgenomen in 1970 in de Abbey Road Studio's. Het bleek een rampzalige onderneming. Barrett had geen afgemaakte liedjes, zijn stem en geest waren weinig helder en hij wilde enkel experimenteren en losse flarden opnemen. Zijn brein was niet consistent genoeg om zich te concentreren op een album in plaats van een willekeurige verzameling half afgemaakte liedjes en probeersels. Desondanks bracht EMI de plaat uit omdat het de ex-voorman van Pink Floyd betrof. Dertig jaar later mag deze wanhopig eerlijke plaat waarop Barrett danste op de vulkaan een klassieker genoemd worden. Wat het daadwerkelijk ook is.

Barrett was niet bereid om interviews te doen en het handjevol liveshows dat hij deed (vaak met Gilmour op gitaar) strandden steevast in apathische toestanden, en zijn nieuwe band leek hem ook niet helemaal te begrijpen. Hij maakte nog een tweede album, simpelweg genaamd Barrett (november 1970) maar optreden zou hij nooit meer. Hij was een drugsgebruikende kluizenaar geworden. Of zoals we op z'n Hollands plachten te zeggen: hij had een klap van de molen gehad, psychisch. Al snel ging hij weer terug naar Cambridge om bij zijn moeder te wonen. Daar had hij genoeg aan een dagindeling van boodschappen doen, tuinieren, schilderen en tv kijken. De ster was voor eeuwig gedoofd. David Gilmour zorgde ervoor dat Barrett zijn royalties kreeg over de singles en albums die hij met Pink Floyd maakte, maar er kwam maar bar weinig terug. Onder de supervisie van doktoren en psychiaters leefde Barrett de rest van zijn leven, inwonend bij zijn inmiddels bejaarde moeder. Het is een tragisch verhaal van iemand die nog zoveel in zijn mars had terwijl niemand zijn kunst begreep. En hij kon het blijkbaar zelf ook niet waarmaken.



Er was nog een niet te vermijden incident. In 1975 was de 'nieuwe' Pink Floyd bezig met het opnemen van het nummer Shine on You Crazy Diamond. Een dikke kale man met afgeschoren wenkbrauwen kwam de studio binnen en nam zonder een woord te zeggen plaats op de bank naast de bandleden. Na een half uur zwijgzaamheid begonnen de jongens zich af te vragen wie die vreemdeling nu toch was. Het was een totaal onherkenbare Syd Barrett. Een Barrett die zomaar komt binnengewandeld tijdens de opnames van Wish You Were Here, een song van Waters die over hem gaat. Waters hield het niet droog. Vanaf midden jaren zeventig zijn er enkele door gluiperige persratten genomen foto's van Barrett in de pers verschenen. En een laatste muzikale stuiptrekking van demo's genaamd Opel. Vond de familie Barrett niet fijn. Heel Pink Floyd en vooral Roger Waters zit nu nog met een schuldgevoel: "wat als…?" Die vraag gaat niet meer beantwoord worden. De drie soloplaten van Syd Barrett zijn nu opnieuw uitgebracht door EMI. Syd Barrett stierf op 7 juli 2006 aan pancreaskanker. Shine on you crazy diamond.