dinsdag 12 september 2023

JOHNNY CASH: A SINGER OF SONGS

Als één van de meest invloedrijke artiesten van de laatste halve eeuw liet de Amerikaanse countryheld Johhny Cash niet alleen een ontzagwekkend songimperium na, hij was vooral een artiest die genres oversteeg en generatie na generatie met elkaar verzoende. Desondanks schikte hij zich zijn hele loopbaan lang het best in de rol van underdog.

'They will fly me like an angel to a place where I can rest', het is slechts één van de handvol beklijvende epitafen die Johnny Cash kort voor zijn dood liet optekenen. Het is afkomstig uit het met dochter Rosanne gezongen 'September when it Comes' en is terug te vinden op de bijwijlen bloedstollende compilatiebox Unearthed (2003).
Cash kreunde al enkele jaren onder een erg instabiele gezondheid ten gevolge van het syndroom van Shy-Drager, een slopende Parkinsonvariant die de Amerikaan in de herfst van zijn leven vaker aan het ziekenhuisbed kluisterde dan hem lief was.
Uiteindelijk waren het de door diabetes veroorzaakte complicaties die Johnny Cash de das omdeden. De voorgaande jaren sukkelde hij ook al met een chronische longaandoening, die hem in '93 al bijna fataal werd.
Het is echter een publiek geheim dat de plotse dood van Cashs echtgenote June Carter in mei 2003 de laatste rechte lijn naar het oneindige aanzienlijk bekortte.
Terwijl het mythologiseren van vele van Cash's op jongere leeftijd gestorven muzikale collega's pas post mortem gecultiveerd werd, zat de Man in Black bij leven nooit om aandacht verlegen.
Zo draaide het mediacircus ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag nog op volle toeren. Geen enkele muzikant - genreverwant of niet - liet de kans onbenut om de ontzagwekkende carrière van de levende legende te loven of de hemel in te prijzen. Merle Haggard, George Jones, Kris Kristofferson, Paul McCartney, Keith Richards, Tom Waits, Leonard Cohen, Tom Petty, Elvis Costello, Steve Earle, U2, Metallica, Nick Cave en talloze anderen. Geef toe, het is een indrukwekkend rijtje!
Naast de mythe is er natuurlijk nog het muzikale testament van Johnny Cash, dat tot het einde der dagen gekoesterd zal worden als een onuitputtelijke inspiratiebron voor eenieder die zich van ver of dichtbij met muziek onledig houdt.
Cijfers zeggen lang niet alles, maar in het geval van Cash zijn ze ronduit verpletterend: méér dan vijftig miljoen verkochte platen (waarvan er in totaal zo'n tachtig op zijn naam staan), een catalogus van vijftienhonderd songs verspreid over dik vijfhonderd albums, elf Grammy's en talloze andere onderscheidingen.
Cash is samen met Elvis Presley trouwens de enige artiest die zowel voor rock als country werd opgenomen in de in de Sates vermaarde Music Hall of Fame. Het is immers zo klaar als een klontje dat de invloed van Cash zich niet beperkte tot de grenzen van de country.
Lang voor de Sex Pistols de eerste noot van Never Mind the Bollocks op papier zetten, liep er in Nashville immers al een rechtschapen punker rond die later ook nog eens de kiemen van de gangsta rap zou leggen.
Sun-label
Johnny Cash krijgt de muzikale microbe met de paplepel ingegeven door zijn moeder, die op haar beurt inspiratie zocht in een gospelboek, Heavenly Highway Hymns, waar ze vervolgens naar hartelust uit voordroeg. Cash zelf zou de gospelsongs ettelijke decennia later afstoffen op My Mother's Hymns Book (2003).

Aan de randen van de Mississippi maakt Johnny kennis met de troosteloze armoede en het harde labeur op de cottonfields Cashs genadeloze jeugdjaren zijn een uiterst vruchtbare voedingsbodem voor een bijzonder florissante songschrijverscarrière. Later zou de kniediep in integriteit badende outlaw dozijnen songs wijden aan de verpauperde levensstandaard van het kansloze zuiden.
Eenmaal Cash zijn legerdienst in Duitsland heeft vervuld, staat niets hem in de weg om zijn muzikale aspiraties waar te maken. Goed één jaar na Elvis Presley heeft ook hij immers een contract te pakken bij het vermaarde label Sun van Sam Phillips. Ook Cashs partners in crime Carl Perkins, Jerry Lee Lewis en Charlie Rich zijn gehuisvest bij Sun en met hen worden de hoekstenen gelegd voor wat begin jaren zestig uit de grond zou rijzen aan rock-'n-roll.
Cash - inmiddels in de echt verbonden met Vivian Leberto - zweert van meet af aan trouw bij het op dat moment vernieuwende boom-chicka-boom-ritme. Met zijn lage, asgrijze baritonstem en dan al cynische teksten spreekt hij tot de verbeelding van de Amerikaanse rootscultuur. Gitarist Luther Perkins en bassist Marshall Grant fungeren als Cash's onafscheidelijke en rotsvaste sidekicks.

'Hey Porter', de eerste single, klopt schuchter aan de poorten van het succes. Met hits als de moordballade 'Folsom Prison Blues' ('I shot a man in Reno just to watch him die'), 'Cry Cry Cry' en het vijftig jaar na datum nog steeds onvermurwbare 'I Walk the Line' verschaft Cash zich onder voorbehoud toegang tot de Galerij der Groten. Het nemen van die hoge vlucht staat voor de jonge countrygod echter pal tegenover de steeds troebeler wordende relatie met Sam Phillips.
In 1957 maakt Cash van zwart z'n definitieve handelsmerk door in de gerenommeerde Grand Ole Opry in Nashville volledig in die kleur op te treden. 'The Man in Black' is geboren, dit in schril contrast tot de andere, in allerlei opzichtige kleuren gehulde countryzangers. Johnny Cash and His Hot and Blue Guitar is de allereerste solo-lp die Sun op de markt brengt, maar daarna gaan de wegen van Cash en Sun onherroepelijk uit elkaar.
Het is immers lang geen geheim meer dat Cash zich wil toespitsen op een gospelplaat en Phillips de lokroep van z'n leerling halsstarrig bleef negeren. Hoewel er later nog ettelijke Sun-lp's van Cash in roulatie komen, is het vooral Columbia dat in het begin van de jaren zestig kan pochen met een artiest die de rockabillyhitsingles in ijltempo aan elkaar rijgt.

Terwijl Cash inmiddels wel de respectievelijke carrières van Jerry Lee Lewis en Roy Orbison op de rails zette (later bezorgde hij ook al Bob Dylan z'n eerste majordeal), begint z'n onberispelijke status als gevolg van het moordende tourschema de eerste barsten te vertonen.
Wilde geruchten over excessief drugsgebruik en een stormachtig huwelijk steken de kop op en ook met de platenverkoop gaat het bergaf. Net in die turbulente periode scoort Cash echter wel zijn allergrootste hit ooit, 'Ring of Fire', geschreven door Merle Kilgore én June Carter, lid van de beroemde Carter Family, een onmisbare schakel in de diepgewortelde codex van de traditionele Amerikaanse muziek.
Naargelang de jaren zestig vorderen gaat het met de geestelijke toestand van Cash - die intussen weer van New York naar Nashville is verhuisd en in Waylon Jennings de gedroomde nachtbraker vindt - van kwaad naar erger.
Dieptepunt uit zijn carrière wordt zijn verwijdering uit de Grand Ole Opry, waarvan hij prompt de lichtinstallatie aan diggelen trapt. Cash is nu helemaal losgeslagen: hij overleeft ternauwernood een auto-ongeval. In 1965 wordt hij in El Paso gepakt wegens speedbezit en tot overmaat van ramp loopt zijn huwelijk met Leberto, met wie hij vier kinderen heeft - op de klippen.
In de jaren tachtig is Cash opnieuw op ontwennen aangewezen, al verzinkt die verslaving in het niets met de decadente esbattementen uit de jaren zestig. Dat Cash finaal niet in de voetsporen treedt van de al even roekeloos levende en tragisch gestorven Hank Williams, heeft hij te danken aan June Carter, nota bene de meter van Williams' zoon, met wie hij in 1967 in het huwelijksbootje stapt en de monsterhit 'Jackson' scoort.
Carter bekeert haar echtgenoot prompt tot het Christendom en paradoxaal genoeg doet de hand van God wonderen in de spirituele rehabilitatie van Cash.

Cashs jarenlang engagement voor de aan lager wal geraakte drop-outs komt pas écht in de schijnwerpers te staan als hij hen effectief gaat opzoeken en entertainen in de gevangenissen van Folsom Prison en San Quentin. At Folsom Prison (1968) wordt samen met het één jaar later ingeblikte At San Quentin immers één van de meest beklijvende en markante liveregistraties uit de muziekgeschiedenis.
Beide gevangenisplaten verkopen meer dan een kwart miljoen exemplaren en hiermee steekt Cash zelfs de op dat moment ongenaakbaar gewaande Beatles naar de kroon. Optreden in de zwaarst bewaakte gevangenis van Californië (Folsom Prison) is allesbehalve een sinecure, maar Cash acteert die avond met zoveel flegma - niet gespeend van de hem zo typerende gitzwarte humor - dat de tweeduizend inmates hem prompt als één van hen beschouwen.
Toepasselijke songs als 'The Wall' ('There's a lot of strange men in cell block ten / But the strangest of them all / Was a friend of mine who spent his time staring at the wall'), 'I Got Stripes' ('I Got Stripes / Stripes Around My Shoulders / I Got Chains / Chains Around My Feet') en het venijnige 'Cocaine Blues' laten niets aan de verbeelding over en bezorgen Cash de gratie waar de bajesklanten levenslang vruchteloos naar hengelen.
De San-Quentinpassage levert vervolgens het hilarische 'A Boy Named Sue' en het op luid gejuich onthaalde titelnummer ('San Quentin, I hate every inch of you ./ May you rot and burn in hell') op. Decennia later zou wijlen Boudewijn Buch beide gevangenissen bezoeken voor zijn programma De Wereld Van.
God's touch
De Bijbel is intussen Cashs eeuwige steun en toeverlaat geworden ('I wear the black for the poor and beaten down, living in the hopeless hungry side of town / I wear the black for those who never read or listened to the words that Jesus said').
Toch staan gospelplaten als The Holy Land (1968), Man in Black (1971) en Believe in Him (1987) nu niet meteen bekend als 's mans artistieke hoogtepunten, zoals Infidels, Slow Train Coming en Saved dat evenmin zijn voor dat andere icoon, Bob Dylan.
Met Dylan is Cash tevens te horen op 'Girl from the North Country', het openingsnummer van Nashville Skyline uit 1971. Hét hoogtepunt van Cashs geloofsbelijdenis wordt echter het door hemzelf geproduceerde en gefinancierde filmproject Gospel Road (1973). In de prent - handelend over het leven van Jezus Christus - zien we Cash symbolisch op een Israëlische bergtop terwijl hij er zijn liefde voor God declameert.

Begin jaren zeventig maakt Cash op ABC tevens furore met de legendarische Johnny Cash Show. Als talkshow host ontvangt hij ('Hello, I'm Johnny Cash! ') de Groten der Aarde, met wie hij vanzelfsprekend ook duetten aangaat: Bob Dylan, Louis Armstrong, Ray Charles, Neil Young, Roy Orbison, Kenny Rogers, Merle Haggard, Linda Ronstadt, Joni Mitchell en vele anderen.
Na afloop mag de veelzijdige countryster zelfs op audiëntie bij president Richard Nixon. Cash steekt z'n patriottistische gevoelens overigens nooit onder stoelen of banken, al laat hij de écht conservatieve idealen liever over aan zijn collega's.
Vervolgens duurt het tot het in 1979 uitgebrachte Silver vooraleer Cash nog eens muzikale gensters slaat. Halverwege de jaren tachtig boekt Cash aan de zijde van collega-outlaws als Willie Nelson, Waylon Jennings en Kris Kristofferson commercieel succes als The Highwaymen.
In Europa blijven de drie platen van dit superkwartet echter zo goed als onbekend. Met legende Willie Nelson zou Cash eind jaren negentig wel nog schitteren op het live-album VH1 Storytellers.

Muzikaal gezien worden de jaren tachtig weinig opzienbarend voor Cash en niets lijkt erop te wijzen dat de glorie weer zal opdoemen. Tot U2 Cash in 1993 een helpende hand reikt en hem een gastbijdrage op Zooropa ('The Wanderer') offreert.
Uiteindelijk is het echter de gelauwerde producer Rick Rubin die zich als ultieme reddingsboei opwerpt. Samen sluiten ze een lucratieve deal voor een reeks (vier in totaal) American Recordings, waarvoor Cash glorieus in de huid kruipt van artiesten als The Beatles ('In My Life'), U2 ('One'), Tom Petty ('I Won't Back Down'), Depeche Mode ('Personal Jesus'), Nick Cave ('The Mercy Seat'), Soundgarden ('Rusty Cage') en Bonnie 'Prince' Billie (het beklemmende 'I See a Darkness').
Cash bewijst nogmaals dat hij een meester is in het interpreteren en vertolken van andermans songs, ditmaal in een erg minimalistisch en sober jasje. Ook eigen klassiekers worden nieuw leven ingeblazen - arrangementen beperken zich slechts tot gitaar en piano, maar het gloriemoment van een decennium American Recordings is ontegensprekelijk het griezelig mooie 'Hurt' van Nine Inch Nails.
Dan hebben we nog met geen woord gerept over de bijhorende, tranentrekkende videoclip (Mark Romanek), die een aandoenlijk zieke Cash ('Everyone I know goes away in the end') een Grammy opleverde en ook de adem van ondergetekende ei zo na deed stokken. Bij alternatieve muziekadepten krijgt Cash voortaan een prominente plek in de platenkast, bij de C van Cave en Cohen, net zoals hij de voorgaande decennia ook de harten van miljoenen anderen veroverde.

Het laatste wapenfeit van Johnny Cash wordt de peperdure, vijfdelige compilatiebox Unearthed, goed vier jaar na het ook al indrukwekkende en vrij overzichtelijk verzameldrieluik Love, God, Murder, recentelijk aangevuld met Life.
Rubin wilde deze oorspronkelijk in de pijplijn houden tegen 2004, maar Cash besliste daar drastisch anders over door op 12 september 2003 rond de tafel te gaan zitten met Magere Hein. Het moge Hem goed gaan op zijn laatste pelgrimstocht!
'I'm not a great man, I don't claim to be / But when I meet my maker and he questions me / I won't hang my head, I will stand proud and strong / And say: I was a singer of songs'.