Howlin' Wolf (White Station (in de buurt van West Point, Mississippi), 20 juni 1910 – Chicago (Illinois), 10 januari 1976), echte naam: Chester Arthur Burnett, was een Amerikaans blueszanger en -gitarist die veel invloed heeft gehad op de bluesmuziek.
Burnett werkte al jong op een katoenplantage en leerde zo de rauwe zelfkant van de maatschappij kennen. Nadat zijn moeder hem als 11-jarige jongen het huis uit gooide, zocht hij onderdak bij zijn oom die hem vervolgens mishandelde. Na twee jaar ontvluchtte hij het huis van zijn oom en liep 120 kilometer naar zijn vader die hem liefdevol opnam in zijn gezin. Zijn vader gaf hem op 18-jarige leeftijd zijn eerste gitaar. Blues-pionier Charley Patton leerde hem spelen.
Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Burnett zijn eigen radioshow bij een lokaal station. Daar werd zijn rauwe en doorleefde stemgeluid ontdekt. De platenmaatschappijen boden tegen elkaar op om hem onder contract te krijgen. Hij kwam onder contract bij Chess Records en verhuisde naar Chicago. De jonge gitarist Hubert Sumlin, die hem was gevolgd, werd zijn vaste begeleider tot aan zijn dood in 1976.
Samen met Muddy Waters was hij de meest toonaangevende bluesmuzikant van de jaren '50. Met zijn imposante postuur, 1,98 m en 130 kilo zwaar ("Three hundred pounds of heavenly joy") was zijn voorkomen op het podium indrukwekkend. Het was echter zijn raspende stem die het deed.
Howlin' Wolf was een groot voorbeeld voor de Engelse muziekgeneratie van de jaren '60. Voor The Beatles, The Rolling Stones, Eric Clapton, Jimmy Page was hij een idool. In 1971 nam hij de plaat London Sessions op met onder andere Eric Clapton, Steve Winwood, Bill Wyman en Ringo Starr. Hoewel verguisd door de critici en kenners, werd het de best verkochte bluesplaat ter wereld. Het bracht hele nieuwe generaties voor het eerst in aanraking met de blues.
Enkele van zijn bekendste nummers zijn Moanin' at Midnight, Smokestack Lightnin, Wang-Dang-Doodle, How Many More Years en Killing Floor.