zaterdag 15 mei 2021

Jazz en Nederland (deel 5): Big Bands


Big bands op professionele basis zijn er in de Nederland­se jazzgeschiedenis niet veel geweest; het was meestal te kostbaar om zo’n groot gezelschap in stand te houden. Direct na de Tweede Wereldoorlog werd de dienst uitgemaakt door de al ver vóór de oorlog actieve Ram­blers en de door Pi Scheffer (1909-1988) geleide Red, White and Blue Stars, die al snel The Skymasters gingen heten.

De Ramblers kwamen niet zonder kleerscheuren uit de oorlog. Hun leider Theo Uden Masman (1901-1965) had enige tijd problemen met de ‘zuivering’ wegens zijn activiteiten tijdens de bezetting. Met musici als de trompettisten George van Helvoirt, Jackie Bulterman, Ferry Barendse en Sem Nijveen, trombonist Marcel Thiele­mans, de saxofonisten Wim Poppink en de broers Kees en Tinus Bruijn, en drummer Kees Kranenburg was het orkest regelmatig op de radio te horen. Ook de platenproductie van de Ramblers bleef, naar Nederlandse begrippen, gigantisch. De band had een grote schare fans en boekte veel succes met stukken als Bouncin’ In Bavaria, Mambo Jambo, Donkey Serenade, Strike Up The Band en minder jazzy nummers zoals Sprookje Is Uit, Abelebebop en Mooi Holland.

Met de komst van de broers Ack en Jerry van Rooyen en Ado Broodboom (allen op trompet) en tenorsaxofonist Toon van Vliet (1922-1975) kreeg het orkest midden jaren vijftig opnieuw een paar stevige jazzimpulsen. Voor de liefhebbers waren vooral de nummers van de ‘Ramblers-combo’ op de radio de moeite waard. In 1955 stortten The Ramblers zich in een prestigieus project, een optreden met het Rotterdams Philharmonisch Orkest waarbij Rolf Liebermann’s Concerto For Jazzband And Symphonic Orchestra ten gehore werd gebracht.

In 1964 hield het orkest op te bestaan, het ging over in het VARA-dansorkest onder leiding van pianist Charlie Nederpelt (1920-1987). De manier waarop de VARA met het orkest en leider Theo Uden Masman omsprong was niet al te elegant. ‘De oude man’ werd behoorlijk hardhandig terzijde geschoven, had korte tijd nog een platenru­briekje maar stierf in 1965. Zo waren vlak na elkaar orkest en leider gestorven.

The Skymasters was een tweede radio-big band die het goed deed, eerst geleid door Pi Scheffer, later door altsaxofonist Bep Rowold (1912-1968) en nog later door tenorsaxofonist Sander Sprong (1920-1990). Het orkest werd geroemd om zijn saxofoonsectie maar maakte helaas slechts weinig platen.

Een echte liefhebber was Boy Edgar (1915-1980), een muzikant die arts was geworden maar zich liever met jazz bezighield dan met medicijnen. Hij werd in 1960 leider-arrangeur van een big band met louter topnamen, opgebouwd rond de Diamond Five. Boy’s Big Band maakte twee lp’s (die zelfs in het toonaangevende Amerikaanse jazzblad Down Beat een recensie kregen) en was vooral befaamd door de buitengewone kwaliteit van de saxofoonsectie (met onder anderen Tinus Bruijn, Piet Noordijk, Theo Loevendie, Herman Schoonderwalt, Toon van Vliet en Harry Verbeke). Boy Edgar deed zulk goed werk voor de Nederlandse jazz dat hij in 1964 de Wessel Ilcken Prijs kreeg en in de jaren daarna menigmaal, met hulp van enige subsidie, met zijn orkest naar buitenlandse jazzfesti­vals (zoals het Franse Antibes) mocht afreizen. De belangrijkste Nederlandse jazzprijs werd een aantal jaren na Edgars overlijden omgedoopt tot Boy Edgar Prijs.