Na New Orleans, Chicago en New York, was het de beurt aan Kansas City om de bakermat van een nieuwe soort jazz te worden. Daar was pianist Bennie Moten (1894-1935) druk bezig met het experimenteren met een nieuwe stijl in big band-muziek: de riff. I.p.v. de Henderson-dialoog tussen solist en de rest van het orkest, speelde deze laatste nu telkens een vast thema, een kort, melodisch idee dat in sterk ritmische termen is uitgedrukt, terwijl de solist daarop improviseerde. Benny Goodmans “Sing, Sing, Sing” en Glen Millers “In the mood” zijn gebaseerd op Kansas City-riffs. De riff is later werkelijk een pest geworden voor de muziek, daar het een dreuneffect voor gevolgd had, wat echter gemakkelijk in het oor ligt, zodat met name hardrockgroepen zoals Status-quo er telkens toch weer succes mee behalen.
De man die het subtielst met riffs wist om te springen, was ongetwijfeld Count Basie (1904-1984). Hij had trouwens het orkest van Moten overgenomen nadat deze was omgekomen tijdens een ongevaarlijke operatie aan de amandelen. De chirurg was echter een vriend van Moten en samen hadden ze de nacht ervoor uitgebreid de bloemetjes buitengezet. Geen wonder dat de hand van de dokter een beetje onstabiel was…
Count Basie heeft het systeem van Bennie Moten geperfectioneerd. Eén van zijn saxofonisten, Lester Young (1909-1959), wordt toonaangevend (**). Tot zijn komst was Coleman Hawkins zoals gezegd de onbetwiste meester geweest, maar diens “kamerbrede” sound met veel vibrato moest het nu afleggen tegen de ontspannen, “coole” sound van Young. Men mag dit trouwens ook letterlijk opnemen, want ook typisch voor “the Kansas sound” is dat na de werkuren de jazzmusici zich met elkaar ging meten in jam-sessions. In een dergelijke legendarische “battle” moest een zwetende en zwoegende Hawkins het in zijn “marcelleke” afleggen tegen Lester Young, die “cool, calm and collected” bleef.
Count Basie brak anderzijds niet helemààl met Fletcher Henderson, want de terugkeer naar de blues heeft hij wel van hem overgenomen. En zo heeft hij op zijn beurt bijgedragen tot de ontwikkeling van een meer geritmeerde blues. Dat leidde dan tot de rhythm’n'blues, zoals die kort na W.O.II gespeeld werd in de zgn. Jumps Bands zoals die van Louis Jordan, Johnny Otis, Louis Prima, T-Bone Walker en Wynonie Harris. Deze waren de onmiddellijke voorlopers van de rock’n'roll vooral met zangers als Fats Domino, Little Richard, Lloyd Price, Ray Charles, Roy Brown, Joe Turner e.d., waarvan de meesten opereerden op het Atlantic-label dat in 1947 door de Turkse jazzliefhebber Ahmet Ertegun (1923-2006) was opgericht. Een prominente rol wordt hierbij gespeeld door saxofonisten die dan weer duidelijk de invloed van Lester Young hebben ondergaan.