woensdag 30 augustus 2023

Hans van Deventer

Door liefhebbers van het kleinkunstgenre wordt Hans van Deventer als een van de groten van het genre in de jaren zestig gezien. Toch zal zijn naam bij veel mensen tot opgetrokken wenkbrauwen leiden; nooit van die man gehoord. Door een combinatie van factoren, zowel persoonlijke als externe, wist van Deventer zijn talent slechts in geringe mate over het voetlicht te brengen. Verbitterd en teleurgesteld trok hij zich terug, om zich van de muziekwereld af te keren. Hoe is het allemaal zo ver gekomen?

Hans van Deventer is in 1934 in Helmond geboren. Zijn vader werkte bij de spoorwegen, en het gezin moest daardoor vaak verhuizen. Hij woonde het langst in Den Haag, Rotterdam en Delft. Al op jonge leeftijd had Hans interesse in muziek, en bespeelde hij diverse instrumenten. Van zijn 16e tot zijn 25e jaar speelde hij schuiftrombone in de Rotterdamse Green River Jazz Band en de Gateway City Jazz Band. Toch werd de gitaar zijn belangrijke instrument. In 1959 hielp een tandarts hem van een klein spraakgebrek af, maar hij raadde Hans aan om de trombone in het vervolg met rust te laten. Hans van Deventer ging toen in Rotterdam klassiek gitaar studeren bij Koos Suyker.

Inmiddels had hij, als groot bewonderaar van Georges Brassens, behoorlijk wat liedjes geschreven. Toen hij het eerste plaatje van Jaap Fischer hoorde, vroeg hij een auditie aan bij diens platenlabel, de Studenten Grammofoonplaten Industrie. In oktober 1961 ging Hans van Deventer met zijn loodzware bandrecorder naar een studentenflat aan de Klikspaanweg te Leiden. Hij liet zijn werk horen aan de directeur en oprichter van de SGI, Luc Wijdeveld. Die was meteen enorm enthousiast en maakte ogenblikkelijk een afspraak voor een proefopname in de studio van Bovema in Heemstede. Die maand nog nam Hans van Deventer in totaal zes nummers op voor een ep en een single. Op de ep verschenen vier nummers: Spes patriae, Het feest, het retourtje en Het gebed. Dit laatstgenoemde lied schreef Hans toen zijn vriendinnetje naar Canada emigreerde en korte tijd later daar trouwde. Begin januari 1962 kwam de ep uit, maar men vergat om Van Deventer er één te bezorgen. Van Luc Wijdeveld mocht hij toen diens exemplaar een weekend lenen.

Drie maanden later kwam Hans stomtoevallig zijn tweede plaatje, de single Bombazijn (het eerste liedje dat hij schreef) tegen in de Rotterdamse Bijenkorf. Ook die was men vergeten om hem toe te sturen. De twee plaatjes verkochten redelijk, waardoor Hans van Deventer een jaar later weer zes liedjes mocht opnemen. De ep Delirium tremens en de single Dromenland, die hiervan het gevolg waren, verkochten echter erg slecht. Bovema besloot hem nog één kans te geven. De ep die vervolgens in 1964 verscheen bevatte sterke nummers: Petruschka, Stamboom, Als je wou en een heropname van Bombazijn, omdat van Deventer niet tevreden was over de eerdere versie. De reacties op deze plaat waren bijna allemaal positief. Het leek er nu toch echt op dat voor Hans van Deventer de goede tijden waren aangebroken. De Nederlandse radio en televisie lieten het echter volledig afweten. De ep met vijf ‘hansons’ die een jaar later weer verscheen, was opnieuw van een uitstekend gehalte. Vooral onze zuiderburen toonden grote belangstelling voor Hans van Deventer. De Belgen moesten zijn platen echter in Nederland gaan kopen, want de importeur was niet geïnteresseerd.

In die dagen was Hans vaak lang bezig met het beantwoorden van brieven van fans. Optreden deed hij zelden: hij kreeg door een gebrek aan zelfvertrouwen steeds meer last van plankenkoorts. Mede daardoor had hij slechts een klein publiek. Teleurgesteld en ontmoedigd besloot hij zijn muzikaal testament te maken. In 1967 verscheen de lp Jeugdgodinnen, een bloemlezing van zijn beste liedjes. Alles op deze langspeler werd door Hans van Deventer zelf verzorgd: de teksten, de muziek, en de arrangementen. Het dubbel opnemen in de geluidsstudio maakte het voor hem mogelijk zowel de gitaarbegeleiding als de solo’s in te spelen. Bevriende amateurmusici, zoals Suzan van den Hoek (hobo en Engelse hoorn) en Kees Nederveen (spijkerpiano, klarinet en piccolo), vulden hem aan. De plaat verkocht vrij goed, maar na drie maanden was hij uit alle winkels verdwenen, en een herpersing is nooit verschenen.

KoR van der Goten, op dat moment – 1968 – de belangrijkste chansonnier van België (maar ondertussen zelf al lang in de vergetelheid geraakt), was behoorlijk aangedaan door het feit dat Hans van Deventer een punt zette achter zijn muzikale carrière. Van der Goten noemde hem de onbetwiste grootmeester van het chanson, wiens grammofoonplaten hij geen week zou kunnen missen. “Ik begrijp hem… bijna”, zei KoR, “en om dat ‘bijna’ zal ik verder doen”.

Hans van Deventer ging Nederlands studeren en les geven aan het Hugo Grotius te Delft. Zijn teleurstelling trachtte hij te verdrijven met drank. Rond 1980 scheidde hij van zijn vrouw Lijnie en trok zich steeds verder terug uit het sociale leven, en werd meer en meer een soort kluizenaar. Zijn zoon Fulco is ook actief in de muziek: hij zingt en speelt gitaar, tres en tiple in Septeto Trio Los Dos, van wie in 2007 de cd Somos Hermanos verscheen. Bij de cd-presentatie was Hans aanwezig. Fulco heeft de gitaar waar zijn vader zijn liederen op componeerde van hem gekregen. Als hij thuis speelt, dan is dat altijd op die gitaar.