De vroege Griekse panfluiten, tot ca. 40 v.Chr. leken veel op de Chinese panfluiten uit de Han-dynastie (206 v.Chr. - 220 n.Chr.). Het vlot was rechthoekig en de buizen verschilden inwendig van lengte. Later werd één lager uiteinde uit de rechthoek gesneden, of een grotere hoek, zodat een vleugelvorm ontstond, die de werkelijke vorm van de buizen volgde; ofwel de diagonale lijn van de buizen daalde soms trapsgewijs. Deze heetten "Syrinx" of nauwkeuriger "Syrinx polykalmós", wat wil zeggen: Syrinx met vele rieten. Syrinx mono kalmós duidde op een enkelvoudige, rechte fluit.
N.B. Als de pijpen in één vlak gerangschikt zijn, spreken we van vlotvormige panfluiten of "vlotfluiten" in tegenstelling tot "bundelfluiten" waarbij de pijpen verbonden worden tot een min of meer rond "bos".
In een Chinees gedicht uit 1100 v. Chr. wordt melding gemaakt van het oudste blaasinstrument uit het Verre Oosten, de "Kuan".
Dit is waarschijnlijk een rechte fluit zonder vingergaten geweest, gestemd naar een van de twaalf "lü" of standaardtonen. Over het ontstaan van de lü gaat het volgende verhaal:
In 2697 v. Chr. werd Ling-Loen, muziekintendant van de Gele Keizer Hoeâg-ti, op reis gestuurd om de Vaststaande Toon te zoeken.Bij de Gele Rivier vond hij bamboestengels van gelijke dikte en hij sneed er één af om op te blazen. Een vogelpaar kwam aangeflogen en het mannetje floot zes tonen, beginnend op de zojuist gehoorde toon en het vrouwtje floot zes andere die ertussen pastten. Zo ontdekte Ling-Loen de Vaststaande Tonen. Hij sneed nog elf bamboestengels van verschillende lengte af en keerde met deze twaalf pijpjes terug naar huis. Hij had in de natuur de bamboefluit gevonden en de toonladder was hem door de natuur voorgezongen (naar onze huidige begrippen in halve tonen).
De vereniging van een volledig stel van twaalf stemfluitjes geeft een panfluit, de p'ai hsiao. De twaalf pijpen waren volgens de harmonie van de yang en yin, verdeeld in zes mannelijke en zes vrouwelijke tonen. De oneven getallen mannelijk en de even getallen vrouwelijk en de pijpjes waren ook in die groepen verdeeld. Het instrument werd dan ook lang als instument voor de bepaling van de toonhoogte gebruikt. Later zien we een symetrische rangschikking met de mannelijke pijpen aan de ene en de vrouwelijke pijpen aan de andere kant, waarij de langste pijpen aan de zijkant en de kortste in het midden.
Deze symmetrische schikking is dus pas van latere datum, in vroegere tijden werd alleen een verdeling gemaakt in mannelijke en vrouwelijke pijpjes, zonder rekening te houden met de melodie.
Klik hier voor Deel 1