Samen met Hank Williams en Jimmie Rodgers behoorde Cash tot de sleutelfiguren van de country, maar aangezien zijn werk net zo goed doordrongen was van rockabilly, folk, gospel en blues, oversteeg het alle categorieën. De man, die enkele honderden liedjes op zijn naam had staan en meer dan tachtig langspelers opnam, was eigenlijk een genre op zich. In tegenstelling tot de meeste van zijn generatiegenoten bleef Johnny Cash tot de dag waarop hij zijn laatste adem uitblies, uitstekende platen afleveren.
Tijdens de laatste jaren van zijn leven kampte hij met zware gezondheidsproblemen: hij leed aan neuropathie, een ziekte die zijn zenuwstelsel aantastte, had last van diabetes en chronische longontsteking, was nagenoeg blind en kon nauwelijks meer lopen. Maar die fragiele conditie belette hem niet actief te blijven, althans in de studio. Veel van zijn beste werk nam hij op tussen zijn 61ste en 71ste, met de assistentie van producer Rick Rubin. Hun samenwerking leverde niet alleen de zes langspelers op die samen de reeks ‘American Recordings’ vormen, maar ook de vier geweldige cd’s met outtakes uit dezelfde periode, die later werden samengesprokkeld op de thematisch geordende, postuum verschenen box ‘Unearthed’.
Uit 1963 stamt de single The Matador.
Op elpee verscheen het voor de eerste maal op Heart of Cash, een verzamelalbum uit 1968 met daarop een aantal nieuwe nummers.
"Kate" (maart 1972) , de derde single van het album A Thing Called Love, werd geschreven door Marty Robbins. Opmerkelijk is dat op het de Canadese uitgave van het album een andere versie van Kate staat, zowel muziek als tekst.
Cash schreef Hey, Porter in 1954 op de terugweg naar de USA na 4 jaar militaire dienst in West-Duitsland.
De B-kant van deze single, Cry!Cry!Cry!, bleek in de hitparade beter te scoren dan kant A.
In 1971 nam Ry Cooder Hey, Porter ook op (album Into the purple Valley).