In 1951 bracht de Amerikaanse avant-gardecomponist John Cage (1912-1992) een bezoekje aan een geluidsdichte kamer op de Universiteit van Harvard. Het leek hem reuze interessant om eens te ervaren hoe het zou zijn om helemaal niets te horen. Vreemd genoeg was het in de kamer helemaal niet zo stil: Cage hoorde constant een hoog en een laag geluid. Volgens de technicus die Cage naderhand aansprak, was de ruimte wel degelijk geluidsdicht: hij had zijn eigen bloedsomloop en zenuwstelsel gehoord.
Cage was bijzonder geamuseerd en zag in deze belevenis de bevestiging van een theorie waar hij al een tijdje aan werkte: de rol van toeval in muziek. Deze theorie zou een jaar later uitmonden in de première van 4'33", ook wel bekend als ‘the silent piece’. Het stuk bestaat uit vier minuten en 33 seconden stilte (hoewel de lengte variabel is), verdeeld in drie ‘gedeeltes’. De eerste opvoering vond plaats op 29 augustus 1952 in New York: pianist David Tudor kwam aanlopen, nam plaats achter een vleugel, sloot het deksel om aan te geven dat hij was begonnen en startte een stopwatch. Een tijdje later opende en sloot hij het deksel weer om het eind van het eerste gedeelte aan te geven, en herhaalde dit voor de overige twee delen.
Met andere woorden: Tudor raakte tijdens de uitvoering geen toets aan. Het publiek reageerde nogal ongemakkelijk; men begon zenuwachtig te kuchen, met de voeten te schuifelen en driftig door het programmaboekje te bladeren. En dat is precies wat Cage voor ogen stond: absolute stilte bestaat niet zonder zijn aanvullende tegenhanger, geluid. Stilte wordt door Cage geherdifinieerd als de afwezigheid van intentioneel geluid. Bij 4'33 staat niet zozeer het 'niet spelen' centraal, als wel de geluiden die je anders niet zou horen en op die manier uitgroeien tot de compositie zelf. Maar goed, je kunt dit alles ook té serieus nemen en sommigen zien in 4'33 een heuse aanklacht tegen muziek, ja zelfs het einde van muziek zoals we dat kennen...