In 1917 keert ook de revue-danseres Gaby Deslys terug uit de VS naar Frankrijk, waarbij ze ook een nieuw soort muziek meebrengt: de jazz uiteraard, waarvoor Murray Pilcer (de broer van Harry) een orkest vormt om haar te kunnen begeleiden. Eén van de populairste nummers dat jaar in de VS was b.v. “Tiger rag” (Original Dixieland Jazz Band).
Hier in Europa maken we nog altijd heel plichtsgetrouw een onderscheid tussen ‘New Orleans’, wat dan staat voor zwarte traditionele jazz, en ‘dixieland’ voor de blanke versie daarvan, maar in New Orleans spreken de zwarten zelf over dixieland als ze het over hun eigen muziek hebben. Anderzijds is het wel waar dat hier in Europa dixieland bijna een karikatuur is van New Orleans-muziek. Ik denk b.v. aan de Dutch Swing College Band. Het verschil ligt hem in het authentiek spelen van nummers of het karikaturaal spelen. (Dixieland is het land van de “dixies” en een dixie is een tien dollarbiljet, want in het Franstalige New Orleans was dit oorspronkelijk “un biljet de dix dollar”.)
Muzikaal definiëren puriteinen jazz wel een als “collectieve improvisatie” maar wijzelf kunnen daaraan niet vasthouden omdat dit dan met name de big bands uitsluit, want het spreekt vanzelf dat collectief improviseren slechts mogelijk is met maximum zeven instrumenten, waarvan een gedeelte dan nog (drums, bas, gitaar, piano) eigenlijk een begeleidingsfunctie heeft.
Deze definitie gaat wel op voor de “pure” jazz d.i. enerzijds bv. de originele jazz (“New Orleans” of “dixieland” dus) en ook de free jazz.
Jazz ontstond dus in de marge van de maatschappij. Toch had men rees in de jaren twintig door dat het hier een zeer waardevolle muziek betrof. Mede door een racistische ondertoon, wilde men de jazz echter niet aanvaarden zoals ze was, men begon ze te verwerken volgens klassieke normen. Zo ontstond de “symfonische jazz” van Paul Whiteman o.a. Bing Crosby debuteerde als lid van het vocale trio The Rhythm Kings bij Whiteman. Zijn twee collega’s speelden ook nog piano en Crosby zelf deed alsof hij gitaar speelde, want “niets anders” dan een zanger werd in die tijd als een ongelooflijke geldverkwisting beschouwd.
Om de gunst van het blanke publiek te behouden, moesten de N.O.-groepen ook toegevingen doen in die zin. De beste synthese vinden we terug bij The California Ramblers. Zij orchestreerden naar het voorbeeld van Whitman hun intro en finale, maar tussenin waren er nog volop improvisaties voor klarinet, sax en trompet. Het is meteen duidelijk dat hiermee de poort werd opengezet voor de oprichting van de ‘big bands’ en het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat we bij de diverse samenstellingen van The California Ramblers namen aantreffen als Red Nichols, Benny Goodman, Glenn Miller en Jack Teagarden, allemaal mensen die later effectief een big band zullen stichten.
Maar ook binnen de zwarte jazz-muziek was er een evolutie naar de bigband-formule. Met name Fletcher Henderson heeft een beslissende invloed uitgeoefend. Zo als arrangeur (op Duke Ellington bv.), ook als herwaardering van de blues (zijn orkest begeleidde o.m. Bessie Smith) en ook als voorbeeld hoe men een groot solist (met name Louis Armstrong) in een big band moest inschakelen, want het is inderdaad zo dat deze twee, ogenschijnlijk paradoxale, stromingen samen optreden: de vraag naar big band en de vraag naar solisten (eerst instrumentalisten, later vokalisten). De oplossing die Henderson hiervoor had gevonden was de vraag-en-antwoord-vorm, die nochtans voor de hand lag, daar de negerkerken op die manier te werk gingen. Mede door de economische crisis heeft Henderson nooit kunnen rekenen op de erkenning die hem toekwam. Het is eerder zijn leerling Duke Ellington die met de pluimen ging lopen. Henderson had trouwens een neus voor talent: hij is zoals gezegd ook de ontdekker van Bessie Smith en Louis Armstrong.
Henderson werd veel gecopieerd, ook door blanken, maar noch de echte zwarte jazz, noch de blanke copies dit keer hadden enige invloed op de populaire markt. Integendeel, mede door de economische depressie (Wall Street Crash) liep de platenverkoop terug van honderd miljoen exemplaren in 1927 tot amper zes exemplaren in 1931! President Franklin Roosevelt probeerde de crisis te bestrijden met zijn New Deal politiek. In het zuiden bestond die erin dat elke boer die een aanvraag deed, een stuk grond van acht hectaren werd toegewezen. Met het stukje land waarop hoofzakelijk katoen werd verplant, konden ze net het hoofd boven water houden, maar het was hard werken. Dat leren we o.a. uit “Five feet high and rising” en “Big river” van de blanke country-zanger Johnny Cash, wiens vader Ray zo’n stuk grond had gekregen, dat echter vaak overstroomd werd door de Mississippi. Dit zorgde ook voor een solidariteit tussen blank en zwart, die vooral op muzikaal vlak vruchten zou afwerpen. De vader van Carl Perkins b.v. was wel zogenaamd “aandeelhouder” in een katoenplantage, maar dat hield toch in dat hij de voornaamste verdiensten moest afstaan aan een “grotere” aandeelhouder. Op die manier had kleine Carl veel contact met de zwarten die op “hun” velden werkten en leerde er o.m. gitaar spelen bij ene John Wesbrooks, wiens enige bijdrage dit zou zijn tot de muziekgeschiedenis.
Jazz ontstond dus in de marge van de maatschappij. Toch had men rees in de jaren twintig door dat het hier een zeer waardevolle muziek betrof. Mede door een racistische ondertoon, wilde men de jazz echter niet aanvaarden zoals ze was, men begon ze te verwerken volgens klassieke normen. Zo ontstond de “symfonische jazz” van Paul Whiteman o.a. Bing Crosby debuteerde als lid van het vocale trio The Rhythm Kings bij Whiteman. Zijn twee collega’s speelden ook nog piano en Crosby zelf deed alsof hij gitaar speelde, want “niets anders” dan een zanger werd in die tijd als een ongelooflijke geldverkwisting beschouwd.
Om de gunst van het blanke publiek te behouden, moesten de N.O.-groepen ook toegevingen doen in die zin. De beste synthese vinden we terug bij The California Ramblers. Zij orchestreerden naar het voorbeeld van Whitman hun intro en finale, maar tussenin waren er nog volop improvisaties voor klarinet, sax en trompet. Het is meteen duidelijk dat hiermee de poort werd opengezet voor de oprichting van de ‘big bands’ en het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat we bij de diverse samenstellingen van The California Ramblers namen aantreffen als Red Nichols, Benny Goodman, Glenn Miller en Jack Teagarden, allemaal mensen die later effectief een big band zullen stichten.
Maar ook binnen de zwarte jazz-muziek was er een evolutie naar de bigband-formule. Met name Fletcher Henderson heeft een beslissende invloed uitgeoefend. Zo als arrangeur (op Duke Ellington bv.), ook als herwaardering van de blues (zijn orkest begeleidde o.m. Bessie Smith) en ook als voorbeeld hoe men een groot solist (met name Louis Armstrong) in een big band moest inschakelen, want het is inderdaad zo dat deze twee, ogenschijnlijk paradoxale, stromingen samen optreden: de vraag naar big band en de vraag naar solisten (eerst instrumentalisten, later vokalisten). De oplossing die Henderson hiervoor had gevonden was de vraag-en-antwoord-vorm, die nochtans voor de hand lag, daar de negerkerken op die manier te werk gingen. Mede door de economische crisis heeft Henderson nooit kunnen rekenen op de erkenning die hem toekwam. Het is eerder zijn leerling Duke Ellington die met de pluimen ging lopen. Henderson had trouwens een neus voor talent: hij is zoals gezegd ook de ontdekker van Bessie Smith en Louis Armstrong.
Henderson werd veel gecopieerd, ook door blanken, maar noch de echte zwarte jazz, noch de blanke copies dit keer hadden enige invloed op de populaire markt. Integendeel, mede door de economische depressie (Wall Street Crash) liep de platenverkoop terug van honderd miljoen exemplaren in 1927 tot amper zes exemplaren in 1931! President Franklin Roosevelt probeerde de crisis te bestrijden met zijn New Deal politiek. In het zuiden bestond die erin dat elke boer die een aanvraag deed, een stuk grond van acht hectaren werd toegewezen. Met het stukje land waarop hoofzakelijk katoen werd verplant, konden ze net het hoofd boven water houden, maar het was hard werken. Dat leren we o.a. uit “Five feet high and rising” en “Big river” van de blanke country-zanger Johnny Cash, wiens vader Ray zo’n stuk grond had gekregen, dat echter vaak overstroomd werd door de Mississippi. Dit zorgde ook voor een solidariteit tussen blank en zwart, die vooral op muzikaal vlak vruchten zou afwerpen. De vader van Carl Perkins b.v. was wel zogenaamd “aandeelhouder” in een katoenplantage, maar dat hield toch in dat hij de voornaamste verdiensten moest afstaan aan een “grotere” aandeelhouder. Op die manier had kleine Carl veel contact met de zwarten die op “hun” velden werkten en leerde er o.m. gitaar spelen bij ene John Wesbrooks, wiens enige bijdrage dit zou zijn tot de muziekgeschiedenis.