DE INSTAPPLAAT
In het geval van Tom Waits doet u er goed aan bij het begin te beginnen. U zou alleszins niet de eerste zijn die nietsvermoedend inpikt ter hoogte van pakweg Bone Machine – zijn op krassende metalen en piepend schrootijzer getoonzette spookplaat uit 1992 – en ijlings in pamper en dwangbuis naar het dichtstbijzijnde gekkenhuis dient afgevoerd. Nee, voor uw geestelijke en fecale gezondheid raden wij thans het tweetal Closing Time (‘73) en The Heart of Saturday Night (‘74) aan: muzikale mijmeringen van een verlopen troubadour die met schorre stem boven zijn piano uitcroont, en tevens de perfecte soundtrack voor al wie zijn sores graag achterlaat op de bodem van een whiskyglas.
DE MUST-HAVE
Behalve het onontbeerlijke Closing Time zeker ook Small Change (’76), de plaat waarop oom Tom zich als een bandeloze beatdichter op de bebop stort en waarop ook zijn pensioennummer Tom Traubert’s Blues staat. Gevorderden mogen daar zeker ook zijn eerste Islan-trilogie bijvoegen, oftewel Swordfishtrombones (’83), Rain Dogs (’85) en Frank’s Wild Years (’87). Die vormen een uitstekende staalkaart van zijn zogenaamde clang-boom-steel-blues, een exotische mix van Oost-Europese polkablues, dronkemanswalsjes en piratenliederen waar Waits als een soort Louis Armstrong meets Howlin’ Wolf bovenuit bromt.
DE STINKER
Neem het van ons aan: Tom Waits heeft totnogtoe geen enkele slechte plaat gemaakt. Hooguit een paar minder essentiële zoals Night On Earth (’92), zijn grotendeels instrumentale soundtrack voor de gelijknamige film van Jim Jarmush. Puur uit budgettaire overwegingen mag u eventueel ook Foreign Affairs (’77), The Black Rider (’93) en Real Gone (2004) links laten liggen.
Een beetje fan moet natuurlijk ook zijn driedubbele rarities-plaat Orphans: Brawlers, Bawlers & Bastards (2006) in de kast hebben staan. En de échts snobs onderscheiden zich dan weer van de gewone fans door de titel ook daadwerkelijk te kunnen uitspreken.