zaterdag 24 oktober 2015

Intervallen

Een interval is het verschil in toonhoogte tussen 2 tonen.

Er zijn twee verschillende soorten intervallen:
Melodische intervallen – intervallen waarbij de 2 tonen na elkaar klinken, deze
kunnen stijgend of dalend zijn
Harmonische intervallen – intervallen waarbij de 2 tonen tegelijkertijd klinken
De basis van het Westerse toonstelsel wordt gevormd door het principe van stamtonen.
Hierbij wordt het octaaf onderverdeeld in 7 tonen, waarbij iedere stamtoon als naam een letter
van het alfabet heeft gekregen: a – b – c – d – e – f – g .
Op instrumenten als het orgel, de piano en de accordeon vormen de grote, meestal witte
toetsen de stamtonenreeks.
De intervallen tussen de verschillende stamtonen heten:
Prime - twee stamtonen met het toonhoogte verschil ‘nul’; voorbeeld: d - d
Secunde - afstand tussen twee opeenvolgende stamtonen; voorbeeld: b - c
Terts - afstand tussen drie stamtonen; voorbeeld: e - g
Kwart - afstand tussen vier stamtonen; voorbeeld: c - f
Kwint - afstand tussen vijf stamtonen; voorbeeld: a - e
Sext - afstand tussen zes stamtonen; voorbeeld: b - g
Septiem - afstand tussen zeven stamtonen; voorbeeld : a - g
Octaaf - afstand tussen acht stamtonen: voorbeeld: a – a’
(N.B.: a’ staat voor een a een octaaf hoger)
Wanneer je de stamtonenreeks begint op de c, c – d – e – f – g – a – b – c’, dan krijg je de
zogenaamde stamtoonladder.
Deze toonladder is staat ook bekent als de majeurtoonladder in de toonsoort C.

De stamtonenreeks verdeeld het octaaf in 7 tonen.
De afstanden tussen deze zeven tonen zijn niet allemaal even groot, op vijf plaatsen bestaat er
ruimte tussen twee stamtonen.
De ruimte bevindt zich tussen de a en de b, de c en de d, de d en de e, de f en de g en de g en
de a.
Schematisch is dit: a – x – b – c – x – d – x – e – f – x – g – x – a’.
Iedere plaats wordt opgevuld met 1 toon, hierdoor ontstaat een onderverdeling van een octaaf
in 12 tonen.
De vijf tonen die de ruimtes opvullen heten de afgeleiden.
Op instrumenten als het orgel, de piano en de accordeon worden de afgeleiden gevormd door
de kleinere, hoger gelegen, meestal zwarte toetsen.
De namen van de afgeleiden worden bepaald door de omliggende stamtonen, hierdoor kan
een toon meerdere namen hebben.
Een verhoging met een halve toon krijgt ‘-is’ (spreek uit “ies”) achter de naam . Het symbool
hiervoor is # (een kruis), bij akkoordsymbolen soms +.
Een verlaging met een halve toon krijgt ‘-es’ (spreek uit “ès”) achter de naam. Het symbool
hiervoor is (een mol), bij akkordsymbolen soms -.
Het invoeren van afgeleide tonen heeft ook invloed op het benoemen van intervallen.
Een prime, een kwart en een kwint kunnen rein, verminderd en overmatig zijn.
Een secunde, terts, een sext en een septiem kunnen klein, groot, verminderd en overmatig
zijn.

In Jazz-muziek komen vaak ook de Engelse termen voor.
De intervallen worden genoemd naar de afstand tussen de stamtonen:
Secunde = second
Terts = third
etc.
Andere veel voorkomende termen zijn:
rein = perfect
groot = major
klein = minor
verminderd = diminished
overmatig = augmented

Een belangrijk gegeven in de Westerse muziek is de onderverdeling van samenklanken in
consonante en dissonante samenklanken. Het uitgangspunt hierbij is dat de ene samenklank
‘beter’ samenklinkt dan de andere. De consonante intervallen noemt men welluidend, de
dissonante intervallen onwelluidend.