Ondertussen hebben blanke muzikanten de blues geadopteerd. In Amerika schieten witte bluesgroepen als paddestoelen uit de grond en in Engeland voltrekt zich als kielzog van de Beatlemania de door Chris Barber, Alexis Korner en John Mayall met zijn Blues Breakers, waarin o.a. Eric Clapton en Peter Green van Fleetwood Mac emplooi vinden, de Britse Bluesboom. Het is wrang om te moeten constateren dat tal van latere blanke Amerikaanse bluesartiesten zich in eerste instantie door hen hebben laten inspireren en pas later ontdekten dat de ware roots van de blues in hun eigen geboorland gegrondvest zijn.
Gedurende de tweede helft van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig leidt de blues, in de schaduw van disco, punk, new wave en aanverwante "hippe" stijlen een sluimerend bestaan. Het heilige vuur is echter nog lang niet gedoofd. Doorbijters als inmiddels ter ziele gegane helden als Luther Allison, Johnny Copeland, Buddy Guy en Junior Wells houden de fakkel met veel verve brandend. Hun onbuigzaamheid werpt zijn vruchten af. John Lee Hooker maakte met behulp van een aantal contemporaine artiesten zelfs een grandioze comeback, terwijl de betreurde Stevie Ray Vaughan en aanverwante navolgers er mede debet aan zijn dat zich medio jaren '80 een herwaardering van het genre voordoet.
Rond de eeuwwisseling maak de blues een ongekende bloei door. Zowel alternatieve als meer tradioneel ingestelde kringen omarmen het genre, terwijl zich ook steeds meet zwarte vertolkers aan het front melden. De cd-uitgaves zijn haast niet meet biuj te benen, concerten worden druk bezocht en festivalorganisatoren doen goede zaken. De onvoorspelbare machinaties die het muziekwereldje draaiende houden indachtig zal dat natuurlijk niet eeuwig blijven duren. Grootse gevoelens en diepe emoties zijn echter van alle tijden. Onverulde verlangens en het onontkoombare noodlot; de roep om loutering zal nooit verstommen. En dan biedt enkel nog de bovenaardse oerkracht van de blues soelaas.