zaterdag 27 februari 2016

Notenschrift

Sommige dingen zijn zo vanzelfsprekend dat het nauwelijks bij je opkomt dat het ooit door iemand bedacht is. Neem nu het notenschrift. Zonder een manier om muziek te noteren zouden musici alles uit het hoofd moesten leren en dat is nogal tijdrovend. Al in de negende eeuw stonden er boven stichtelijk liedteksten zogeheten 'neumen', symbooltjes die aangaven hoe een lied enigszins gezongen moest worden. Zo van: en hier omhoog en deze klemtoon ongeveer vijf seconden aanhouden.


Dat kan een stuk efficiënter, vond de Benedictijnse monnik Guide van Arezzo (circa 990-1050). Hij nam de neumen als uitgangspunt en ontwikkelde een eigen notatiesysteen. Hij trok twee lijnen en plaatste daar de neumen op en tussen. Op deze manier zag je precies hoe de melodie gezongen moest worden. Handig! Muziek bestond in die tijd uit hooguit zes noten en Van Arezzo besloot ze allemaal een naam te geven. Hij liet zich inspireren door de Johanneshymne, een gedicht over Johannes de Doper: UT queant laxis / REsonare fibris / MIra gestorum / FAmuli tuorum / SOlve pollutis / LAbii reatum / sancte ioannes. (Oftewel: opdat met ongedwongen stemgeluid uw dienaren uw wondere daden kunnen bezingen, neem weg de zonde die de lippen bezoedelt.) Bij iedere regel ging de melodie een toon omhoog, dus vandaar ut, re, mi, fa, so, la.



Jaren later veranderde de Italiaanse componist Buononcini 'ut' in 'do' – simpelweg omdat hij dat leuker vond. En nog weer later werd de zevende toon 'si' toegevoegd, afgeleid van de laatste regel 'sancte ioannes'. Van Arezzo was zo in zijn nopjes met zijn vondst dat hij besloot om diverse grote Italiaanse kloosters van zijn systeem op de hoogte brengen. En op deze manier verspreidde het notenschrift zich over de rest van Europa.