zaterdag 15 oktober 2016

Geschiedenis van de jazz (1)


De jazz “ontstond” in de Verenigde Staten uit West-Afrikaanse ritmes, worksongs, gospelsongs, minstrel show, Franse volksliedjes (want het centrum was New Orleans, de hoofdplaats van Louisiana, dat lange tijd een Frans kolonie was geweest) en “Amerikaanse” muziek (bv. Sousa). In 1817 werd het de zwarte slaven op zondagavond toegestaan muziek te maken op Congo Square, aan de rand van Le Vieux Carré, de oude Franse wijk van New Orleans, die meer Spaans oogt dan Frans.

De discussie “wat kwam eerst, de kip of het ei, de blues of de jazz” is niet relevant, laten we daarvoor alleen maar een journalist van Lippincott’s Magazine uit december 1868 aanhalen (John Mason Brown). Die onderscheidde reeds: religious songs (de latere spirituals); river songs (gezongen op de Mississippi-boten); plantation songs (katoenplukken). Deze drie genres werkten telkens met vraag en antwoord-songs of longing (klaagzangen; de blues); songs of mirth (dansmuziek; voorloper van R&B en jazz), descriptive songs (een soort van ballade).

Volgens de legende ontstond de term “jazz” dan ook in 1915, toen de rosse buurt van New Orleans, Storyville, reeds gesloten was en de meeste muzikanten naar Chicago gegaan waren om daar aan de kost te komen. Zo ook een zekere Tom Brown, die echter geen lid was van de muzikantenvakbond. Daarom werd tegen zijn optreden betoogd door collega’s die op spandoeken meedroegen: “They play jass-music” (zij spelen neukmuziek, want inderdaad in Storyville bestond hun taak vooral in het begeleiden van dergelijke bezigheden). De inwoners van Chicago begrepen het echter niet en dachten dat hiermee het genre bedoeld werd, zodoende…

Voor het ontstaan van de jazz was natuurlijk ook de uitvinding in 1910 van de drums, maar New Orleans was toch de stad waar de piano voor het eerst volledig tot zijn recht kwam. Oorspronkelijk solo in de vorm van ragtime, vooral bekend geworden door Scott Joplin, al wordt “La Bamboula” van Louis Moreau Gottschalk (1829-1869) uit 1847 reeds als voorloper genoemd. Ragtime is inderdaad hoegenaamd geen geïmproviseerde muziek en kende daarom b.v. nogal veel bijval in klassieke middens (Dvorak, Satie, Charles Ives). In 1919 schreef ene Gregory Mason zelfs een strijkkwartet “on negro themes” (onnodig te zeggen dat deze conservatieve componist mislukte over heel de lijn). Toch werd er ook ragtime geïmproviseerd en dat gebeurde dan vooral in barrelhouses. Een barrelhouse (van “barrel”, een inhoudsmaat die in de Angelsaksische landen wordt gebruikt – de Engelse barrel is ongeveer 163 liter en de Amerikaanse barrel ongeveer 119 liter – in afgeleide betekenis is de barrel een “vat”) was een goedkope drankgelegenheid waar men zelf zijn glas uit het vat moest tappen en waar tevens muziek ten gehore werd gebracht. De pianist speelde er entertainer (denk aan de gelijknamige ragtime van Scott Joplin) met ragtime, ballades en blues en daaruit ontwikkelde zich de zogenaamde barrelhouse style, ook honky tonk style genoemd.

In de bordelen van Storyville vormde de piano nadien uiteraard een zeer functioneel element. Eerst ook nog solo, akkoord, maar Jelly Roll Morton en zo gingen later (na het sluiten van het Red Light District in 1917) toch wel over naar het stichten van een band. Ook de orkesten van Louis Armstrong en King Oliver hadden een pianiste, namelijk Lil Hardin (Armstrongs latere echtgenote). Morton die zichzelf de “uitvinder” van de jazz noemde (meer bepaald in 1902, het jaar van zijn eerste compositie) was een Creool en als dusdanig erg racistisch tegenover echte zwarten die hij gebrek aan discipline verweet. Als het aan hem lag, vierden zij “mardi gras” meer dan enkel maar de 46ste dag voor Pasen!

Alhoewel het katholieke Louisiana minder racistisch was dan de andere calvinistische zuiderse Staten, mag men inderdaad toch niet overdrijven. Op het einde van vorige eeuw lag er nog altijd geen enkele zwarte begraven op het St.Louiskerkhof, behalve dan Marie Laveau, de Voodoo Queen uit de achttiende eeuw. Laveau was een zogenaamde Quadroon, een vrouw met een kwart zwart bloed in de aderen. Die dienden meestal om jonge blanke mannen van betere stand in de erotiek in te wijden. Ze kregen hiervoor zelfs een opleiding in het Ursulinenklooster, al nemen we aan dat men daarmee bedoelt dat hen “bourgeoismanieren” werden bijgebracht en dat ze de andere kunstjes elders moesten leren. Als er uit zo’n relatie een jongen werd geboren, dan kreeg die een “blanke” opvoeding in Frankrijk, maar een huwelijk zat er zeker niet in. Men bleef “zwart” tot men minder dan 1/32ste zwart bloed in de aderen had!