Sessie-muzikant, solo-artiest of soundtrack componist: Ry Cooder's kameleon-achtige instrumentale virtuositeit, songwriting en materiaalkeuzes omvatten een ongelooflijk eclectische waaier van Noord-Amerikaanse muziekstijlen, zoals rock & roll, blues, reggae, Tex -Mex, Hawaïaans, Dixieland jazz, country, folk, R & B, gospel, en vaudeville. De pas 16-jarige Cooder begon zijn carrière in 1963 in een bluesband met Jackie DeShannon en richtte dan in 1965 met Taj Mahal en drummer Ed Cassidy de band Rising Sons op, een band die een kortstondig leven beschoren was.
Cooder ontmoette producer Terry Melcher via de Rising Sons en werd uitgenodigd om mee te werken aan meerdere sessies met Paul Revere & The Raiders. Tijdens deze periode in zijn carrière als sessie-muzikant ontwikkelde Cooder zijn eigen stijl als slide-gitarist en heeft in die hoedanigheid meegewerkt aan opnames van artiesten als Captain Beefheart (Safe as Milk), Randy Newman, Little Feat, Van Dyke Parks, The Rolling Stones (Let It Bleed, Sticky Fingers), Taj Mahal, en Gordon Lightfoot. Hij verscheen ook op soundtracks van de films "Candy" en "Performance".
Ry Cooder maakte zijn debuut als solo-artiest in 1970 met een met het album "Ry Cooder" met songs van Leadbelly, Blind Willie Johnson, Sleepy John Estes en Woody Guthrie. Zijn volgende albums, "Into the Purple Valley" en "Boomer's Story", herhaalden voor een groot deel en verfijnden de gesyncopeerde stijl en de sfeer van het eerste album met oude vrienden Jim Keltner op drums en Jim Dickinson op bas.
In 1974 produceerde Cooder wat algemeen wordt beschouwd als zijn beste albums, "Paradise And Lunch" en "Chicken Skin Music" (het album waarmee mijn kennismaking met Cooder begon), beide toonden een krachtige mix van Tex-Mex, Hawaiian, gospel en soul, en werden gekenmerkt door de belangrijke muzikale bijdragen van Flaco Jimenez en Gabby Pahinui. Het in 1979 opgenomen "Bop Till You Drop" was het eerste album, uitgebracht door één van de grote platenlabels, dat digitaal werd opgenomen. Het album leverde zijn grootste hit, een R & B-cover van Elvis Presley's in 1960 opgenomen "Little Sister".
Begin '80 jaren begon Cooder zijn solo-carriere uit te bouwen met het meewerken aan soundtrackproducties voor films als "Blue Collar", "The Long Riders" en "The Border" en startte met het componeren de muziek voor de films "Southern Comfort", "Goin' South", "Paris Texas", "Streets of Fire", "Alamo Bay", "Blue City", "Crossroads", "Cocktail", "Johnny Handsome", "Steel Magnolias" en "Geronimo". Van de muziek uit deze films werd in 1995 het album "Music by Ry Cooder" samengesteld, twee CD's met hoogtepunten van Cooder's filmwerk.
In 1992 sloot Cooder zich aan bij Keltner, John Hiatt en de gerenommeerde Britse liedjessmid Nick Lowe, die allen mee hadden gewerkt aan Hiatt's "Bring The Family", om de band Little Village te vormen. Deze band maakte een korte tour en nam één album op alvorens het weer ontbonden werd. Cooder richtte zijn aandacht op wereldmuziek met het opnemen van het album "A Meeting By The River" met de Indiase musicus V.M. Bhatt. Het volgende project van Cooder betrof een duet-album met de gerenommeerde Afrikaanse gitarist Ali Farka Toure met als titel "Talking Timbuktu", dit album won in 1994 een Grammy Award als "The Best World Music Recording".
Zijn volgende wereld-crossoveralbum zou uitgroeien tot een van de meest populaire muzikale herontdekkingen van de 20e eeuw. In 1997 toog Cooder naar Cuba te produceren en te spelen met een groep muzikanten die weinig bekendheid genoten buiten hun landsgrenzen. Het resultaat het album "Buena Vista Social Club" was een platina-verkopend internationaal succes dat van deelnemende artiesten Compay Segundo, Ibrahim Ferrer en Ruben González wereldsterren maakte. Ry Cooder verdiende er wederom een Grammy Award mee. Cooder bleef werken aan projecten met zijn Buena Vista bandleden, waaronder een album met Manuel Galbán in 2003 met als titel "Mambo Sinuendo". Zijn andere werk in de jaren 2000 omvatte ondermeer opgenomen sessies met James Taylor, Aaron Neville, Warren Zevon en de Spaanse diva Luz Casal.
In 2005 bracht Cooder "Chavez Ravine" uit, zijn eerste solo-album sinds 1987′s Get Rhythm, het album was de eerste in een trilogie van opnames over de verdwijning van de culturele geschiedenis van Los Angeles als gevolg van sociale opwaardering. Chavez Ravine werd gevolgd door "My Name Is Buddy" in 2007 en het laatste hoofdstuk van deze saga, "I Flathead" in 2009. In 2010 werd Cooder benaderd door Paddy Moloney van The Chieftains om een album te produceren. Moloney was geobsedeerd door een historisch verslag van de San Patricios, een band van allochtone Ierse soldaten die het Amerikaanse leger verlieten tijdens de Mexicaans-Amerikaanse Oorlog in 1846 om te vechten voor de andere kant, tegen de Manifest Destiny ideologie van James Polk van Amerika. Cooder ging akkoord en het eindresultaat was het album "San Patricio", die dit fascinerend complexe verhaal op indrukwekkende wijze tot leven brengt.
Begin 2011 werd Cooder geinspireerd door een krantenkop over bankiers en andere gegoede burgers die geprofiteerd hadden van de steun aan de banken en de daaruit voortvloeiende hypotheek- en economische crisis en schreef het nummer "No Banker Left Behind", het werd het eerste nummer op zijn nieuwste politiek geladen album "Pull Up Some Dust And Sit Down", een album waarmee Cooder terug ging naar zijn vroegste opnames voor muzikale inspiratie; het vertellen van actuele verhalen over corruptie (politieke en sociale), het wissen en het herschrijven van de Amerikaanse geschiedenis en een opkomende klasse-oorlog. Een maand nadat het album werd uitgebracht, gaf beatdichter Lawrence Ferlinghetti's Legendarische City Lights uitgeverij Ry Cooder's eerste collectie van korte fictie getiteld "Los Angeles Stories" uit.