woensdag 30 mei 2018

Wat is muziek?


Afbeeldingsresultaat voor De politicus en filosoof Boëthius


Muziek zou simpelweg kunnen worden beschreven als een samenspel van luchttrillingen die worden opgevat als klanken in de tijd. Deze definitie is echter a priori zonder betekenis. Het ‘opgevat worden’ is namelijk een activiteit waar een ander iets voor nodig is. De hoorder of maker verleent aan de definitie betekenis door aan te geven wat hij verstaat onder klank. Elk individu krijgt zo een andere definitie van muziek. Muziek wordt hierdoor erg ongrijpbaar en daarom vervalt men snel in de definitie van geluid, omdat geluid onafhankelijk van een persoon gemeten kan worden.
In de bovenstaande wetenschappelijk geformuleerde definitie wordt muziek vooral als kunst de van het verkrijgen van mooie klanken gezien. In de Griekse oudheid en de middeleeuwen (samen ongeveer 2000 jaar) betekende muziek veel meer. Het werd gezien als een kunde, kunst en als een uitgebreide wetenschap die onder andere de getallenleer bestudeerde. De Griekse term ‘μουσικη’ was in feite een verzamelterm voor alles waartoe de mens in staat was om de ultieme waarheid en schoonheid te vinden. Het zocht naar metafysische aspecten van de wereld en naar hoe de wereld en de mens werkte. De filosofische theorieën hierachter berustten vooral op het kernwoord Harmonie. Daaronder verstond men het principe waarbij eenheid en veelheid, begrensdheid en onbegrensdheid samenvallen in muzikale proporties. Harmonie was de samenklank waarbij de elementen in evenwicht waren.
De politicus en filosoof Boëthius (ong. 480-525 na Christus) heeft tijdens een gevangenschap meerder korte en puntige boeken geschreven. Onder andere twee over de rekenkunde en vijf boeken over de muziek. Deze boeken dragen de titel ‘Institutione musica’. In deze boeken deelt hij de muziek op in drie categorieën: musica mundana (harmonie van de kosmos), musica humana (harmonie tussen lichaam en geest) en musica instrumentalis (instrumentale muziek). In de boeken behandelt hij verschillende filosofieën en theorieën omtrent de muziek. Boëthius wilde in de boeken duidelijk maken dat de muziek een wetenschap van getallen was.

Musica mundana
Bij de indeling in drie categorieën is de musica mundana de hoogste vorm van muziek. Boëthius zei in navolging van Plato’s ideeënleer dat de ‘harmonie der sferen’ de volmaakte afspiegeling was van de goddelijke muziek. Deze theorie was origineel afkomstig van Pythagoras. Hij ontdekte dat de getalsverhoudingen een belangrijke rol speelden in de wereld. Dit gegeven toonde hij als eerste aan in de muziek. Het bleek namelijk zo te zijn dat op een snaar goedklinkende harmonieën waren uit te drukken in getallen. Een octaaf had de verhouding 1:2, een kwint 2:3 en een kwart 3:4. Deze verhoudingen van eenvoudige getallen leverden de mooiste goed samenklinkende harmonieën op. Naarmate de verhoudingen complexer werden (bv. 7:8), werd de dissonantie steeds erger. De getallen 1,2,3 en 4 waren dus bijzondere getallen. Door deze getallen – de zogenaamde ‘tetraktys’ – kon volgens Pythagoras niet alleen de muziek, maar de hele wereld beschreven worden.


Hij baseerde deze gedacht op het feit dat alle bewegende elementen geluid maken, doordat er een trilling in de lucht ontstaat. Denk maar aan een aangeslagen snaar of een koord dat snel wordt rondgeslingerd. Pythagoras bedacht dat de planeten dan ook wel geluid moesten voortbrengen. In zijn tijd waren er zeven planeten bekend. Toevalligerwijs was er toen ook een zevensnarig muziekinstrument (de lyra), waardoor er snel aan elke planeet een toon werd toegekend. Al snel werd er gefilosofeerd over de harmonie die de planeten zouden vormen en over de verhoudingen tussen de planeten.

Afbeeldingsresultaat voor wat is muziek

Deze filosofie over de muziek en de kosmos vond zijn weerklank bij de Duitse astronoom Johannes Kepler (1571-1630). Kepler beweerde dat de natuurlijke wereld de sleutel tot het karakter van God was. Dit kon je volgens hem al zien aan de drie bewegingsloze elementen in de Copernicaanse Kosmos: de zon, het hemelgewelf met de gevestigde sterren en de ruimte ertussen. Deze drie elementen van het heelal waren een afbeelding van Gods drie-enigheid. God de Vader werd afgebeeld door de zon, God de Zoon werd afgebeeld door de sterren en God de Heilige Geest werd afgebeeld door de ruimte ertussen.
Kepler was, evenals Pythagoras en Boëthius, er ook van overtuigd dat de planeten harmonieuze relaties hadden die de goddelijke muziek weerspiegelden. Elke planeet had een eigen muzikale ‘noot’ en deze relateerde hij aan de hoeksnelheid ten opzichte van de zon. Hieruit bleek dat de noten bij de laagste en bij de hoogste hoeksnelheid consonant waren en harmonieus klonken. In zijn onderzoek kwam hij ook tot de ontdekking dat elke planeet een eigen karakteristiek muziekwerk had. Dit heeft hij vastgelegd door in muziekschrift het lied van elke planeet afzonderlijk te noteren en door de harmonieën die bij bepaalde combinaties van planeten ontstonden uit te werken.

De harmonieën van de planeten

Musica humana

Onder de musica humana verstond Boëthius de muziek van het menselijke lichamen, de harmonie tussen lichaam en geest. Men moest ernaar streven om de goede samenklank van lichaam en geest te vinden. Omdat de musica humana en musica instrumentalis dezelfde oorsprong hebben, was het mogelijk om door middel van de musica instrumentalis invloed uit te oefenen op de geestelijke toestand van de mens. Zo kon bijvoorbeeld door langzame en zachte muziekinstrumenten slaap worden opgewekt. Snellere muziek en dansmuziek zorgden weer voor een actievere houding.
De muziek had naast de amusementswaarde dus een speciale effect. Dit effect werd steeds belangrijker. Met de tijd werd er ook steeds meer mogelijk wat betreft het gezonder en fitter maken van mensen door middel van muziek. Deze positieve ontwikkeling zorgde ook voor een steeds grotere bedreigingr dat musici speciale toonsoorten en ritmes zouden spelen om zo mensen van hun geestelijk intellect te beroven.
Deze theorie van Boëthius was al eerder uitgebracht door Plato. Hij was van mening dat door de juiste muziek te luisteren, mensen tot goede staatsburgers gevormd konden worden. Voor de lichamelijke discipline had je immers lichamelijke oefening nodig en voor de geestelijke discipline muziek. Om zijn bewering kracht bij te zetten haalt hij het verhaal aan van de dronken jongeman Pythagoras die door het fluitspel in de frygische toonsoort razend gek werd, maar door de rithmische figuur van de spondeus zijn gemoedsrust en beheersing terugkreeg.


Musica instrumentalis

Datgene wat men in het dagelijks leven muziek noemt, duidde Boëthius aan met musica instrumentalis. Muziek door het gebruik van instrumenten en de stem. Hierbij moest er gestreefd worden naar eenvoudigheid en goddelijke harmonie. Virtuositeit was dan ook uit de boze.De getallenleer werd ook toegepast bij deze muziekcategorie. Muziek werd op basis van wiskundige verhoudingen gemaakt en getallensymboliek speelde vaak een belangrijke rol.
Dat de getallenleer zo bepalend was voor de muziek was niet alleen van die tijd. In de 17e en 18e eeuw speelden de getallen ook een belangrijke rol in de muziek. De zin “Alles hebt gij naar maat, getal en gewicht geordend” uit het apocriefe boek ‘De Wijsheden van Salomo’ werd in de muziekboeken van die tijd veel geciteerd. Ook toen maakte men muziek aan de hand van een patroon van getallen, precies zoals God de aarde had geschapen.
Hoe komen we aan de volmaakte muziek?
In de theorie van Boëthius wordt het duidelijk dat men moet streven naar de volmaakte harmonie, tussen de verschillende planeten en tussen het lichaam en de geest. Dit wekt de indruk dat er dan ook zoiets zou moeten bestaan als de volmaakte muziek. Een vraag die voor de hand ligt om te stellen, is: waar vinden we de volmaakte muziek?
Over deze vraag heeft Boëthius zich niet uitgelaten, maar filosofen van de laatste eeuwen hebben er wel over nagedacht.

Binnenwereld en buitenwereld

Een van deze filosofen is de filosoof Schopenhauer (1788-1860). Hij maakte een onderscheid in de kunsten door muziek op een aparte plek te plaatsen, afgezonderd van beeldhouwen en schilderen. Dit omdat de laatstgenoemde soort kunsten stonden voor het afbeelden van de wereld om je heen, terwijl volgens Schopenhauer de muziek voorkomt uit de onveranderlijke wil. Deze ‘onveranderlijke wil’ kan gezien worden als ‘De idee van de muziek’ in termen van Plato en als de ‘goddelijke volmaakte harmonie’ in termen van Boëthius.
Schopenhauer wilde met dit onderscheid in de kunsten duidelijk maken dat muziek niet van buitenaf komt, maar uit je innerlijk voortkomt en een afbeelding van je wil is.
Heeft Schopenhauer hier gelijk in? Om dat te onderzoeken is het makkelijk om over twee termen te praten: de binnenwereld, je eigen lichaam en geest, en de buitenwereld, alles wat er om je heen is. In deze terminologie beweert Schopenhauer dus dat de muziek ontstaat in de binnenwereld.
Binnenwereld
Als we alle muziek uit de buitenwereld wegdenken, houden we de muziek in de binnenwereld over. Het enige wat we dan zouden horen, is het ruisend bloed, ons kloppend hart en een hoge toon van ons elektrisch zenuwstelsel. Elk ander geluid, hetzij met of zonder muzikale betekenis, komt uit de buitenwereld. Omdat in onze binnenwereld de enige toon die te horen is de hoge toon van het zenuwstelsel, is het nooit mogelijk om vanuit de binnenwereld te leren wat de relatie tussen twee tonen kan zijn. Toch zijn wij mensen in staat om tonen te herkennen en kunnen we relaties tussen tonen die uit de buitenwereld komen aangeven.
Als Schopenhauer zegt dat de muziek van bijvoorbeeld een componist volledig uit de binnenwereld komt, heeft hij hier slecht ten dele gelijk in. De muziekbron waaruit de componist zijn inspiratie uit haalde, moet ooit van buiten zijn gekomen. De muziek die hij op noten of achter zijn piano kenbaar maakt komt namelijk volledig voort uit materialen die oorspronkelijk afkomstig zijn uit de buitenwereld. De componist heeft er echter wel zijn eigen draai aan gegeven, door middel van zijn bewustzijn en interpretatie, de binnenwereld.
De volmaakte muziek is door het feit dat de mens in zijn binnenwereld geen muziek kent, niet te vinden in de binnenwereld. De enige vindplaats van de volmaakte muziek die nu over is, is de buitenwereld.
Buitenwereld
Kepler beweerde dat de kosmos de afspiegeling van God was en dat de muziek die de planeten maken dus betiteld kan worden als de volmaakte goddelijke muziek. Als we die muziek tot ons willen nemen, moeten we gebruik maken van onze oren om zo de buitenwereld tot onze binnenwereld door te laten dringen. Op het gebied van geluid en muziek gebeurt dit door trillingen, in het bijzonder door de oortrillingen. Dit brengt grote gevolgen met zich mee. Het oor is namelijk een mechanische constructie. Het trommelvlies in ons oor moet de geluiden vertalen naar impulsen. Bij een te klein verschil tussen twee tonen, grijpt ons oor in. Omdat het oor werkt via een trommelvlies en een hamer is het oor zelf ook ondergeschikt aan akoestische wetten als het fenomeen boventonen. Het oor geeft dus nooit werkelijk weer wat er binnenkomt. De buitenwereld kan de binnenwereld nooit zonder vervorming bereiken.

Conclusie
Na een korte uiteenzetting van meerdere punten om de vraag ‘Waar vinden we volmaakte muziek?’ te kunnen beantwoorden, is het mogelijk om conclusies te trekken.
Van binnenuit hebben wij als mens de volmaakte muziek niet. Van buitenaf dringt er alleen maar de misvorming van de volmaakte muziek tot ons door. Deze twee gegevens leiden er toe dat we moeten concluderen dat het streven naar de volmaakte harmonie van muziektonen een onbereikbaar doel is. De volmaakte muziek zoals Boëthius die stelde is misschien wel ergens te vinden, maar wij kunnen dat nooit ontdekken door de vervorming.