vrijdag 30 november 2012

Gypsy Jazz & Swing (deel 5)

Ondanks hun grote bijdrage in de ontwikkeling van de flamenco is deze muziek niet perse ‘zigeunermuziek’. Flamenco ontstond uit een mengeling van Spaanse, Arabische, joodse en zigeunermuziek. Zeemannen brachten ritmes en liederen mee uit Puerto Rico, Mexico en Argentinië. Uit deze bonte mix ontstond de flamenco zoals we die nu kennen. In de negentiende eeuw ontstonden de ‘regels’ voor flamenco. Deze muziek werd gespeeld in zogenaamde ‘cafe cantates’. De beroemde stemmen van die tijd, Manolo Caracol en La Niña de los Peines (echte naam: Pastora Pavon), waren beide zigeuners.



Vanaf de jaren vijftig werd flamenco meer en meer een gerespecteerde kunstvorm. Een meer recente beroemdheid was zanger Camarón de la Isla (1950-1992). Zijn bijnaam (‘garnaal van het eiland') dankte de zanger aan zijn magere en bleke uiterlijk. Camarón groeide uit tot de vertolker van de ‘cante jondo’ oftewel het ‘diepe lied’. In deze liederen keert de zanger zijn ziel binnenste buiten met intense zang vol met vocale ornamenten.

Zoals Camarón de standaard zette voor de zangers na hem, zo was Paco de Lucía de belangrijkste gitarist van zijn generatie. Net als Camarón was De Lucía ook een Calo-zigeuner. Samen dirigeerden ze de flamenco in nieuwe richtingen, onder meer door samen te werken met jazzmusici als Al DiMeola en John McLaughlin.

Flamenco ontwikkelt zich constant. Vanaf de jaren zestig experimenteerden groepen met combinaties van rock, beat en flamenco. In de jaren negentig verblufte de jonge Madrileense zigeuners van Ketama door hun muziek te koppelen aan de kora-muziek van Afrikaanse artiesten en daarmee onvermoede connecties tussen deze twee werelden bloot te leggen. De groep Ojos De Brujo boekt vanaf de jaren negentig succes met een stijl die ze ‘jip jop flamenkillo’ noemen. Door invloeden uit rock, hiphop en salsa toe te voegen, leert een jonge generatie een nieuwe variatie van flamenco kennen.