vrijdag 4 juli 2014

Rev. Gary Davis (1896 – 1972)

Op het toppunt van zijn leven, dat wil zeggen aan het eind van de twintiger jaren van de 20e eeuw, was Reverend Gary Davis een van de twee bekendste vertegenwoordigers van de ragtimegitaarstijl, genaamd de Piedmont-stijl, die voornamelijk aan de oostkust van de VS werd beoefend. 35 jaar later, waaronder een periode van ruim twintig jaar toen hij op de straten van Harlem in New York heeft gespeeld, was hij nog steeds een van de belangrijkste muzikanten op dit gebied. Dit was de tijd van de opleving in interesse van blues- en folkmuziek, begin zestiger jaren, en Davis was nu de inspiratie van tientallen jonge muzikanten, waaronder Bob Dylan, Taj Mahal, Donovan, Jorma Kaukonen,David Bromberg en Ry Cooder.

Gary Davis wordt op 30 april 1896 geboren in Laurens, South-Carolina. Zijn ouders zijn John en Evelina Davis. Hij beweert zelf later dat, toen hij drie weken oud was, zijn ogen beschadigd raakten als gevolg van chemicaliën die erin terecht kwamen. Andere bronnen vertellen dat hij vanaf geboorte al gedeeltelijk blind is, maar vast staat dat hij voordat hij volwassen is zijn gezichtsvermogen helemaal verloren is. Hij leert zichzelf vanaf zesjarige leeftijd gitaar spelen en op zijn twintigste heeft hij een van de meest geavanceerde gitaartechnieken in de blues. Samen met zijn zeven broers en zussen wordt hij door zijn grootmoeder in Greenville, South-Carolina opgevoed, nadat zijn vader heeft besloten dat zijn moeder niet goed voor hen kan zorgen.
Tot zijn invloeden behoren gospel, marsmuziek, ragtime, jazz en hokum en langzamerhand vormt hij een geheel eigen stijl. In Greenville komt hij onder de invloed komt van lokale gitaristen als Willie Walker, Sam Brooks en Baby Brooks. Davis zingt in de kerk in het nabijgelegen Gray Court. Hij leert braille op het Cedar Springs School for Blind People in Spartanburg. Na een val op het ijs breekt Gary zijn linkerpols; het is een breuk die slecht wordt gezet en hierdoor moet hij bij het gitaarspelen zijn and in een vreemde hoek houden. Hierdoor moest hij de akkoorden op een vreemde wijze pakken; iets dat zeker heeft gezorgd voor zijn aparte speelstijl.


Gary verhuist halverwege de twintiger jaren naar Durham, waar hij straatmuzikant wordt. Hier trouwt hij met zijn eerste vrouw, die hij weer verlaat als hij erachter komt dat zij hem ontrouw is. Zijn populariteit komt niet alleen voort uit de hoeveelheid van stijlen die hij onder de knie heeft, maar vooral door zijn virtuositeit op gitaar.
Zoals vele straatmuzikanten verwerkt ook Davis een aantal gospels tussen de blues en ragtime, zodat het moeilijker wordt voor de politie om hem te verjagen. Hij begint het gospelmateriaal serieuzer te nemen en wordt in 1933 zelfs dominee. Hierna weigert hij over het algemeen om blues te spelen. In zijn jaren als rondreizend muzikant treft hij vaak Blind Boy Fuller, Brownie McGhee en Sonny Terry, die allen in dezelfde Piedmont-stijl spelen. In 1935 betreedt Davis voor het eerst een opnamestudio. Hiervoor reist hij samen met Blind Boy Fuller naar New York. Hij neemt een 15-tal spirituals en bluesnummers op voor de American Record Company. Maar vanwege een probleem met de betaling zal het negentien jaar duren voordat hij weer een voet in een studio zet. In 1937 trouwt Davis met zijn tweede vrouw Annie Bell Wright.

Begin veertiger jaren verhuist hij naar New York waar hij op de straten van Harlem speelt en predikt in de Missionary Baptist Connection Church. Aan het einde van de veertiger jaren gaat hij weer de studio in waar hij een aantal gospelnummers opneemt. Maar het duurt tot midden vijftiger jaren voordat hij een fanschare begint op te bouwen.
Het folktrio Peter, Paul and Mary neemt zijn “Samson And Delilah” op en langzamerhand krijgt het voornamelijk blanke publiek interesse in de muziek van Rev. Gary Davis. Zijn werk verschijnt op platenlabels als Stinson, Folkways en Riverside. Begin zestiger jaren wordt hij 'herontdekt' door de liefhebbers van folk en na wat aarzeling stemt hij toe hier aan deel te nemen. Een belangrijke doorbraak is zijn optreden op het Newport Folk Festival, waar hij o.m. "Samson and Delilah (If I Had My Way)" en "Twelve Gates to the City” zingt. Hij brengt een live-album uit op het Vanguard-label en is onderwerp van twee documentaires, die in 1967 en 1970 worden gemaakt.

Rev. Gary Davis groeit uit tot een van de populairste muzikanten die de folk- en bluesrevival voort heeft gebracht. Hij speelt voor veel en voornamelijk enthousiaste toeschouwers. Zijn nummers zijn allemaal spirituals, maar muzikaal gezien staan die niet ver af van wat hij in de dertiger jaren op heeft genomen. Ook zijn gitaartechniek is nog intact; op zijn grote Gibson speelt hij nog steeds adembenemend ingewikkelde ritmes en tegenmelodieën.

Gary Davis sterft op 5 mei 1972 aan de gevolgen van een hartinfarct, terwijl onderweg was naar een optreden in Newtonville. Hij wordt nog naar het ziekenhuis gebracht waar hij later komt te overlijden. Zijn begrafenis vindt plaats op de Rockville Cemetery in Lynbrook, New York.
Hij laat een behoorlijk grote verzameling werk na en zelfs nu nog, bijna 30 jaar na zijn dood, is de invloed van Gary Davis nog steeds te horen in het werk van Ry Cooder, Taj Mahal en Jorma Kaukonen, om er maar een paar te noemen.