maandag 20 juni 2016

Django Reinhardt

Django Reinhardt, geboren op 23 januari 1910 in het Henegouwse dorpje Liberchies, was een zigeunerjongen die opgroeide in de buitenwijken van Parijs. Hij was een manouche, en zijn muziek werd jazz manouche genoemd, ook al liet hij zijn vingers de vrijheid om te spelen tot ver voorbij de grenzen die een genre zo voorspelbaar maken.

Vingers: django had er tweeëneenhalf aan zijn linkerhand (als tiener verloor hij een pink en een stuk van een ringvinger bij een brand in de ouderlijke woonwagen die hem bijna het leven kostte), maar haalde daarmee dingen uit zijn instrument die je geblinddoekt deden vermoeden dat de quatre-mains ook op de gitaar zijn intrede had gedaan. Gitaristen die aan zichzelf twijfelen, hebben aan twee minuten Django doorgaans genoeg om er finaal mee te kappen.



Eind jaren dertig trok Django naar Amerika om zich daar ten dienste te stellen van grote concertmeesters als Coleman Hawkins, Dicky Wells, Bill Coleman, Benny Carter en - wellicht de allergrootste - Duke Ellington. Een onverdeeld succes werd dat niet. Reinhardt was een einzelgänger, een levensgenieter en een speelvogel die een hobby had gemaakt van te laat komen en zijn kat sturen.

Zijn beste werk had hij de jaren daarvoor al afgeleverd, als aanvoerder van Le Quintette du Hot Club de France, al dan niet met de vocale bijdrage van Freddy Taylor, maar altijd aan de zijde van de man die hij zijn carrière lang niet meer zou kunnen afschudden: violist Stéphane Grappelli. 'Oriental Shuffle', 'After You're Gone', 'Swing Guitars', 'Georgia on My Mind', 'Minor Swing', 'Nuages', 'Manoir de mes rêves', 'Solitude': of ze het nu zelf verzonnen of zich op andermans standards stortten, Reindhardt/Grappelli waren de Leiber/Stoller, de Lennon/McCartney, de Jagger/Richards van hun tijd.

Terug uit Amerika blies Django Le Quintette in wisselende bezetting - en af en toe zelfs onder een andere vlag - nieuw leven in, en midden jaren veertig voerde hij een tijdlang zijn eigen bigband aan. Zijn zwaartepunt bleef liggen in het midden van de jaren dertig, maar niets van wat de man daarna nog uitbracht dat niet het beluisteren waard is. Hij overleed in 1953 in het Franse Samois-sur-Seine aan een hersenbloeding. Inderdaad: nog maar drieënveertig jaar oud.