De Engelse popscene biedt in '62 een weinig opwekkende aanblik. Zangers als Cliff Richard (met Shadows), Adam Faith en Billy Fury, gemodelleerd naar Amerikaanse rockers van de tweede generatie als Bobby Vee, beheersen het algemene beeld van schijnbaar onveranderlijke gezapigheid.
In de havenstad Liverpool, ver van de Londense muziekindustrie waar men druk de gevestigde sterren in stand probeert te houden, ontwikkeld zich in koffiebars en kleine clubs als de cavern iets nieuws. Terwijl in Londen vocale groepen passé worden geacht, verwerven die in Liverpool juist een grote lokale populariteit.
Deze bands komen oorspronkelijk voort uit de britse skiffle-scene en hebben onder invloed van de rock & roll hun akoestische gitaar, zeepkistbas en wasbord ingeruild voor elektrische gitaren en een drumstel.
Het repertoire wordt geput uit de jukeboxen, die vol zitten met door Amerikaanse zeelieden meegebrachte rock & roll-hits, materiaal van Amerikaanse 'girl groups' en plaatjes van de net opkomende Motown-artiesten. Zo staat de eerste Motown-hit, Money, al snel op ieders repertoire, Blues en 'Deep'-soul zijn, in tegenstelling tot Londen (Rolling Stones, Pretty Things), in Liverpool niet geliefd. De Merseybeat-groepen, genoemd naar de door Liverpool stromende rivier, komen weinig toe aan optredens in andere Engelse steden, maar vinden een tweede thuis in Hamburg, ook een havenstad. In ruige tenten als de Star Club doen ze de nuttige bühne-ervaring op. Eind '62 breekt de Merseybeat op grote schaal door, als The Beatles met hun eerste single Love Me Do de top 20 halen.
In het spoor van de dan uitbrekende Beatles-rage treden ook vele andere Merseybeat-groepen op de voorgrond, in de meeste gevallen met Beatles-manager Brian Epstein als zakelijk brein. Muzikaal zijn het niet altijd hoogvliegers, maar het plezier en de vitaliteit van hun platen werlt aanstekelijk. Zoals die van Gerry and the Pacemakers. Hongerig naar landelijk succes nemen zij de door The Beatles gewijgerde Mitch Murray-compositie How Do You Do It op. het betekend hun eerste nummer 1-hit, een kunststukje dat ze herhalen met I Like It en You'll Never Walk Alone (sindsdien geadopteerd door het voelbalminnend stadionpubliek). Het vreemde accent van zanger Gerry Marsden is ook te horen in Ferry Cross The Mersey, de titelsong van een film over de Liverpool-scene.
Andere populaire bands uit Liverpool zijn The Searchers ( met meerstemmige vocalen in Sweets For My Sweet, Sugar And Spice, Needles And Pins en Don't Throw Your Love Away), Billy J.Kramer And The Dakotas (Do You Want To Know A Secret, Bad To Me, I'll Keep You Satisfied en Little Children), The Swinging Blue Jeans (Hippy Hippy Shake, You're No Good), The Merseybeats (I Think Of You), The Mojos (Everythings Alright), The Fourmost (A Little lovin', Hello Little Girl) en The Big Three, die nooit de Top 10 halen, maar wel een geduchte live-reputatie genieten.
Ook uit Liverpool aflomstig en behorend tot de 'stal' van Brian Epstein zijn het duo Peter And Gordon (A World Without Love, met Peter Asher en zangeres Cilla Black. De beatrage verspreidt zich al snel over de rest van Engeland, het eerst naar Manchester, waar The Hollies zich ontwikkelen tot een perfecte hitmachine die tot diep in de jaren zeventig blijft produceren. Uit dezelfde stad komen (Wayne Fontana &) The Mindbenders (The game Of Love, A Groovy Kind Of Love), Herman's Hermits (I'm Into Something Good, No Milk Today), Freddie & The Dreamers (If You Gotta Make A Fool Of Somebody, I'm telling You Now, You Were Made For Me) en componist Graham Gouldman, die hits als Bus Stop (The Hollies), No Milk Tofay en For Your Love (The Yardbirds) op zijn naam heeft staan en in de jaren zeventig samen met ex-Mindbender Eric Stewart 10CC formeert.
Andere succesvolle beatgroepen uit de provincie zijn The Moody Blues (Birmingham), The Dave Clark Five uit Tottenham (Glad All Over), Catch Us If you Can) en The Zombies (She's Not There), Time Of The Season, met zanger Colin Bluntstone). Mindere goden zijn (Brian Poole) & The Tremeloes (Silence Is Golden, My Little Lady), The Fortunes (You've Got Your Trouble, Here It Comes Again), Dave Berry (This Strange Effect) en de marionetten van het producersduo Ken Howard en Alan Blaikley: The Honeycombs (Have I The Right) en Dave Dee, Dozy, Beaky, Mick & Tich (Bend It, Zabadack, The Legend Of Xanadu, Don Juan, Tonight Today). Min of meer paralell ontwikkeld zich in de Londense clubs een beweging, waarin juist de R&B en 'deep' soul centraal staan. Peetvader is Alexis Korner, in wiens groep Blues Incorporated de halve Londense scene haar podiumdebuut maakt. Een vergelijkbare functie vervullen John Mayall's Bluesbreakers, The Cream (met als frontman Eric Clapton) en de Graham Bond Organisation.
Naast The Rolling Stones maken ook The Yardbirds al vroeg indruk. The Pretty Things baren opzien met hun rauwe imago ('nog lelijker dan The Stones') en dito repertoire. als in '64 de rage rond de Merseybeat is uitgewoed, dringen de Londense R&B groepen in rap tempo door tot de hitparade: The Kinks, The Who, Manfred Mann, The Small Faces (met Rod Steward) en Georgie Fame & The Blue Flames (Yeh Yeh, Get Away). Ook Long John Baldry (Let The Heartaches Begin), Julie Driscoll, Brian Auger (samen in This Wheel's On Fire) en Chris Farlowe (Out Of Time) halen de hitlijsten, maar hun succes blijft toch vooral beperkt tot de Londense clubs. Ook deze R&B scene vindt navolging in de provincie, met o.a The Animals, The Troggs en de Spencer Davis Group (met als zanger de in '65 zestienjarige Steve Winwood), Johnny Kidd & The Pirates, die in '60 hun tijd ver vooruit zijn met Shakin'All Over, keren dankzij de beat terug in de hitparade.
Ook in Carnaby Street-kleren gestoken tienermeisjes zijn populair in Swinging London: Lulu & The Luvvers (Shout), Sandie Shaw (op blote voeten tijdens het Eurovisie Songfestival '67 met Puppet On A String, Petula Clark en Marianne Faithfull (As Tears Go By), vooral bekend als de vriendin van Mick Jagger. Faithfull komt in '78 terug na een drugsverslaving met een volledig doorrookte stem en door het leven getekend songmateriaal. Doorleefd klinkt in de jaren zestig al Dusty Springfield en de orkestrale pop van The Walker Brothers.
Mateloos populair zijn ook de mannen van het grote gebaar: Tom Jones, die vanaf '65 regelmatig de hitladder beklimt, en Engelbert Humperdinck, die hem vanaf '67 gezelschap houdt (Release Me, The Last Waltz). Van groot belang voor de Britse beat zijn de illegale radiozenders London en Radio Caroline (zie ook de pagina van Radio Veronica en de link naar de zeezenders), die vanaf de Noordzee Engeland de hele dag bestoken met beatmuziek. Als de Britse regering in augustus '67 vat krijgt op deze piratenstations is het met de dominante positie van de Engelse popmuziek ook snel gedaan.