dinsdag 2 september 2014

Ierse muziektraditie

Traditionele instrumentale Ierse muziek, maar ook de oude inheemse vocale stijl (sean nós) heeft als belangrijkste kenmerk, dat het in beginsel overwegend melodisch is en sterk wordt omfloersd door een rijke ornamentiek en variaties. Hierbij wordt geen of nauwelijks begeleidingsharmonie toegepast, hooguit een onderliggende drone. Hetgeen afwijkt van de Ierse harptraditie, die in welgestelde en aristocratische kringen bekendheid had. Vanwege deze sterke 'horizontale' ontwikkeling, heeft de 'echte' Ierse volksmuziek meer overeenkomstige kenmerken met muziek van Arabische en Oosterse origine, dan die van het continentale Europa, die juist sterk is georienteerd op de 'verticale' ontwikkeling van de harmonie.
George Petrie (1790–1866) merkt in dit verband het één en ander op bij de bespreking van twee wiegeliedjes ('lullabies') in zijn 'Ancient Music of Ireland'. Hij onderkende daarbij een oosters karakter binnen de Ierse muziektraditie:

"I have already (...) in connexion with two ancient Lullaby airs, directed attention to the striking affinity observable between them and the Eastern melodies of the same class; and I would apply the remarks then made to the beautiful nursetune which I am now about to present, and which, I think, bears equally the stamp of a remote antiquity. I would, moreover, add, that such affinity with Eastern melody is not confined to the nurse-tunes of Ireland, but that it will be no less found in the ancient funeral caoines, as well as in the ploughman's tunes, and other airs of occupation - airs simple indeed in construction, but always touching in expression; - and I cannot but consider it as an evidence of the early antiquity of such melodies in Ireland, and as an ethnological fact of much historic interest, not hitherto sufficiently attended to."

De Ierse componist, musicus, musicoloog en muziekpedagoog Seán Ó Riada (John Reidy) (1931 - 1971), windt er eveneens geen doekjes om:

"Irish music is not merely not European, it is quite remote from it. It is, indeed, closer to some forms of Oriental music. The first thing we must do, if we are to understand it, is to forget about European music. Its standards are not Irish standards; its style is not Irish style; its forms are not Irish forms."



Toch is binnen de Ierse traditionele instrumentale muziek, met name gedurende de 19e en 20e eeuw, langzamerhand onder invloed van de West-Europese en Amerikaanse muziek, de begeleidingsharmonie binnen geslopen. Door verkeerd gebruik werden de beperkingen ten opzichte van het muzikale idioom duidelijk, zowel in ritmisch opzicht, als ten opzichte van het Ierse modale toonsysteem, dat van het Westerse tonale systeem van majeur en mineur afwijkt. Toch is men uiteindelijk er in geslaagd, met name vanaf de tweede helft van de 20e eeuw, om waar mogelijk (!), begeleidingsharmonie op passende wijze binnen de Ierse muziektraditie te integreren.

Men heeft tegenwoordig in Ierland de beschikking over een groot aantal muziekinstrumenten, dat in de loop der tijd steeds groter is geworden. Men spreekt dikwijls over traditionele instrumenten, waarbij men zich kan afvragen wat de randvoorwaarden voor zo'n traditie zijn. Het meest voor de hand ligt de veronderstelling dat het instrument of de voorlopers ervan, sinds eeuwen in een bepaalde regio in gebruik is gebleven vanwege de geschiktheid voor het muzikale idioom. Voor de nieuwkomende instrumenten van buiten de grenzen van Ierland, gold feitelijk het omgekeerde, namelijk dat het instrument geschikt moest zijn om aan het reeds lang bestaande muzikale idioom, die reeds met de oude instrumenten was geconsolideerd, te voldoen.
Binnen het kader van de Ierse volksmuziek wordt aanvankelijk een beperkt aantal primaire instrumenten beschouwd, dit zijn de fiddle (viool en voorlopers ervan), de (uilleann) pipes, de harp, bodhrán en (German) flute (rond 1700). Vanaf de eerste helft van de 19e eeuw werden deze aangevuld met de tin whistle en concertina, later aan het einde van de 19e eeuw door de vijfsnarige banjo en trekharmonica (melodeon) en 'Irish accordion' (chromatische trekzak, ca. 1920). Gedurende de 20e eeuw verschenen de pianoklavier-accordeon, de tenorbanjo (ca. 1920), mandoline (ca. 1930), gitaar (ca. 1960) en de bouzouki (ca. 1965) op het toneel.

De Ierse traditionele instrumentale muziek is in eerste aanleg een solo-gebeuren en in mindere mate een groepsactiviteit. De instrumentalist in kwestie kan een fiddler zijn, een uilleann piper, fluitist of een accordionist. Het repertoire bestaat uit dansmuziek en slow-airs. De persoonlijke speelwijze van instrumentalist komt hierdoor op z'n best tot uiting, met name met betrekking tot de toegepaste variaties en ornamentiek. In aanvang was het groepspel beperkt tot slechts twee tot drie instrumentalisten, b.v. twee tot drie fiddlers of combinaties van fiddler, piper en flute, eventueel ritmisch ondersteund door middel van een bodhrán of tamboerijn, met voornamelijk dansmuziek als repertoire.