De beatgroep The Outsiders met Wally Tax speelde een grote rol in de verandering die Amsterdam in 1966 meemaakte en die de stad de naam 'magisch centrum' zou bezorgen. "Meer nog dan door provo, ontluikend hippiedom, drugscultuur of studentenrevolte werd die omwenteling vertegenwoordigd door het jakkerende krassen van de slaggitaar en de opgewonden knauw in de leadzang van een beatbandje uit Amsterdam-Oost: the Outsiders."
De meeste verbazende momenten ter wereld zijn die vlak vóór een omwenteling: momenten waarop een verandering waarvan je pas achteraf kunt zeggen dat ze toen en toen plaatsvond daadwerkelijk zijn beslag krijgt - het moment dat de steen net onder het oppervlak van de vijver is verdwenen en het water nog niet van haar beroering blijk heeft gegeven. Later, wanneer de gevolgen van zo'n moment zich beginnen af te tekenen, ga je ook naar tekenen 'vooraf' zoeken: je herinnert je opeens dat je op een avond achter het huis het geruis van grote vleugels hebt gehoord of je bent bereid te zweren dat je op een middag overal - in trams, op straathoeken, in winkels - mensen hun duim naar je hebt zien opsteken en, waarom ook niet, achteraf gezien is dat zelfs heel waarschijnlijk.
Achteraf gezien waren er voor het moment dat Amsterdam de verandering doormaakte die haar de naam en internationale faam van 'Magisch Centrum' heeft bezorgd voortekenen genoeg geweest. Er hing een roekeloos soort geluk in de lucht: de geur van nat asfalt 's ochtends vroeg na een nacht doorhalen, een mélange van stof, rozen en chocola, of, in de luwte van de schemering, vlak bij een park, het geluid van een piano uit een open raam, close harmony gezang vanuit een als in een droom voorbijglijdende grote Amerikaan. Een kennis die een dag eerder nog een achter een bureau langzaam dood zat te gaan scheert opeens zijn kop kaal en spreekt - met op zijn schouder een kartonnen doos vol witgeschminkte schedels - op straat mensen aan met de vraag: 'Wat doen wij? Wie zijn wij? Wat zeggen we tegen elkaar?' God had in een grootmoedige bui het embargo op alles wat leuk en spannend is aan de wereld opgeheven, maar gelukkig was nog bijna niemand op de hoogte.
De ziel van dit Amsterdamse moment van verandering in het Jaar van de Belofte 1966 wordt, meer nog dan door provo, ontluikend hippiedom, drugscultuur of studentenrevolte vertegenwoordigd door het jakkerende krassen van de slaggitaar en de opgewonden knauw in de leadzang van een beatbandje uit Amsterdam-Oost.
Zonder instrumenten en microfoons zagen ze eruit alsof ze voortdurend honger hadden. Geen hongersnood-honger, maar 'Mam, is er nog brood?'-honger, 'even een patatje scoren-honger' en 'ik heb nog steeds honger'-honger. En bleek dat ze waren, doorschijnend bijna, van nooit geen frisse lucht en altijd te lang in bed blijven liggen, en kouwelijk, ontzettend kouwelijk, niet alleen omdat ze geen warme kleren hadden maar uit principe, om zich een houding te geven ('tsjeezus man, kouououd!), en jong, onmogelijk jong. Ze noemden zich, al dan niet naar het boek van de Schotse beat-schrijver Alexander Trocchi dat een van hen wel eens bij de artistieke ouders van een vriendinnetje thuis had zien liggen, The Outsiders, en wanneer ze ergens optraden - in Las Vegas op de Nieuwendijk of Sheharazade in de Paardenstraat of in het Rembrandtpleintheater daar vlak bij - zocht iedereen in het puibliek al snel naar iemand om van pure opwinding een por tussen de ribben te geven of een zweterige zoen in de nek. Eenmaal buiten wrikte je de klinkers uit de straat, niet om ermee te gooien, nóg niet, maar om hun gewicht in je hand te voelen, hun massa, de samengebalde energie, en bij sommige stenen kon je, wanneer je ze tegen je oor hield, de zee horen ruisen.
The Outsiders was de beste sixties-band uit een niet-Engelssprekend land punt uit. Hun combinatie van opgefokte punkritmes en melodieuze folkrock was volstrekt eigen. Als jochie had Wally Tax - oprichter, zanger en voorman van de band - heel goed geluisterd naar de rhythm and bluesplaatjes van de Amerikaanse zeelieden uit het zeemanshuis vlakbij zijn ouderlijke woning. Dezelfde zeelieden van wie hij Engels leerde wanneer hij ze overdag rondleidde door de stad om ze de beste bordelen te wijzen. Natuurlijk had het elementaire werk op de vroege platen van The Pretty Things en Them en de Stones er iets mee te maken, maar veel belangrijker was de invloed van zijn moeder, een verpletterend mooie Oekraïense die Wally's toekomstige vader had ontmoet in een Duits werkkamp tijdens de Tweede Wereldoorlog. Misschien dat daar ook die donkere ondertoon in veel van zijn songs vandaan kwam, een mengeling van woede, frustratie, doem, lust, verbetenheid, bitterheid en angst die haaks stond op de boven de markt zwevende flower power-cultuur. Maar misschien was er juist wel de accellererende punkblues van The Outsiders voor nodig om die cultuur naar de aarde te ontbieden.
De beste songs van Tax en solo-gitarist Ronnie Splinter, met wie Wally de songs voor The Outsiders schreef - ruim vijftig in drie, vier jaar, een ongehoord aantal toen - doen niet onder voor wat Lennon en McCartney, Ray Davies, Van Morrison of Jagger en Richards in diezelfde tijd produceerden. Ze zijn intens, gemeen ('That's your problem'), teder ('I love her still, I always will'), opruiend '(Thinking about Today'), gekwetst en trots ('Teach me to forget you'), melancholiek ('Monkey on your back') of bijna amechtig van nijd ('You mistreat me', 'Filthy Rich'). En er zijn een paar regelrechte 'classics' onder ('Touch' en vooral 'Lying all the time').
Maar hoe knap tekst en muziek ook in elkaar steken, het zou van geen betekenis zijn zonder het geluid dat het geluid van de Amsterdamse Lente was: de af en toe als een hazenhart zo snel kloppende bas, de drumroffels die klinken alsof iemand in een steeg een paar vuilnisbakken omverschopt, het carillon van rinkelende gitaren, het larmoyante briesen van de mondharmonica, maar bovenal het timbre en de tongval van Wally.
Hij kauwde met halfopen mond op zijn tekst alsof het pruimtabak was, waarvan hij, als een honkballer aan slag, telkens een stukken uitspuugde. 'Lov's blaand 'n a was too blaand to see... You were la'en, yeah la'en all the ta'em.' Het was geen Engels, Amerikaans of zelfs Amsterdams maar wel toevallig zijn accent waarin hij - met de arrogantie van de echt goede zanger, die altijd nog wat overhoudt - in zijn songs croonde, jengelde, afzeek, preekte en smeekte, en als je dat niet beviel had je pech, en juist dat maakte het rock 'n roll: gelijke delen onverschilligheid en brandende urgentie. Wat de wereld ook te bieden heeft - en love and peace maken daar maar een bescheiden deel van uit - wij eisen het NU voor ons op.
En toen was het moment alweer voorbij. Wat eerst nog alleen als sterrenstof in de lucht had gezeten die je inademde had opeens een naam gekregen ('Summer of Love', 'Sixties'), een lifestyle, een uniform (lang haar, kleurige rafels) en onderdanen (hippies). En het was nog maar een kwestie van tijd of de commercie en de massa en de media zouden zich er meester van maken - en exit het laatste restje werkelijke sixties-spiritualiteit.
Het heilige vuur dat The Outsiders bijeen had gehouden doofde uit in onderlinge ruzies. Wally ging solo, bezong Miss Wonderful, kreeg een Zilveren harp, schreef een lied voor Lee Towers, en wijde zich aan zijn grote liefde Laurie die ziek werd en doodging, en daarna aan zijn andere grote liefde, drank en drugs, waarvan hij ziek werd en waaraan hij met een kleine omweg ook is doodgegaan. Maar niet nadat hij eerst nog een paar keer even wankel als trots was weder opgestaan als de ware artiest die hij was.