zaterdag 18 april 2015

Nederlandse Folk

De roots van de Nederlandse folk liggen in de jaren zestig. Aanvankelijk was deze, zoals alle popmuziek uit die tijd, volledig op Engeland en (vooral) Amerika gericht. Voor de vroegste liefhebbers van het genre groeide de huiskamer van het Amsterdamse echtpaar Thon en Loes Fikkermans onder de naam Folkclub '65 uit tot een belangrijke ontmoetingsplaats. Nog befaamder werd de taveerne die Cobi Schreijer in het Haarlemse Waaggebouw runde. Hier speelden mensen als Pete Seeger en Joan Baez naast een jonge Boudewijn de Groot en de eerste schuchtere Nederlandse folkies. Schreijer (die later tot een vooraanstaand feministe zou uitgroeien) was zelf een gerespecteerd artieste. In 1967 nam ze een baanbrekende lp met oud-Hollandse volksliedjes op. Iets soortgelijks was in de jaren vijftig al eens gedaan door pioniers als Jantina Noorman en Jaap Kunst, maar hun benadering was vooral academisch van aard. Hoe naief Vanwaar Komt Ons De Koele Wijn... ons veertig jaar later ook in de oren klinkt, Cobi Schreijer trok de Nederlandse volksmuziek pardoes de popcultuur binnen.

Ondertussen kwam aan de overkant van de Noordzee een stel Britten met een spectaculaire nieuwe sound op de proppen. Bands als Pentangle, Incredible String Band, Fairport Convention en Steeleye Span combineerden volksmuziek en elektrisch versterkte rock met opmerkelijk resultaat. Klassieke albums als Liege And Lief en Please To See The King gaven ook de Nederlandse folk een nieuwe impuls, hoewel early adopters als Crackerhash en King's Galliard niet zozeer de elektriciteit als wel de voorliefde voor Britse en Ierse thema's overnamen. Maar die speelden ze dan ook met verve. In 1976 sleepte King's Galliard op een folkfestival in Ierland nota bene de eerste prijs in de wacht; de thuisspelende concurrentie had het nakijken.

Toch had het iets eigenaardigs, dat wroeten in andermans wortels. Buitenlandse artiesten als John Renbourn en Martin Carthy spraken er openlijk hun verbazing over uit. Zij riepen de Nederlandse folkies op om inspiratie te putten uit hun eigen nationale traditie. Dat pleidooi was niet aan dovemansoren gericht. En zo ontstond, zo'n vijf jaar na de Britse folkhausse, een specifiek Nederlandse tak van het genre. Niet slecht voor een land waarvan Heinrich Heine ooit beweerde dat hij er onmiddellijk heen zou gaan als de wereld verging, in Nederland gebeurt immers alles vijftig jaar later. Een van de eerste vaandeldragers van deze authentiek Nederlandse folk was Fungus uit Vlaardingen. Eind 1974 scoorden zij zowaar een hit met een rockversie van het volksliedje Kaapren Varen. Het zette de Nederfolk op de kaart bij een breder publiek, maar zou een van de weinige commerciële successen van het genre blijven.


Binnen de Nederlandse popmuziek had folk zijn eigen reservaat. De artiesten speelden in folkclubs en hadden relatief weinig contact met muzikanten uit andere genres. Er waren folkfestivals (Rotterdam Folk, Tsjoch), radioprogramma's over folk (Onder De Groene Linde, Folk Live) en een folkblad (Janviool, dat later overging in New Folk Sounds). Ook waren er gespecialiseerde platenmaatschappijen, die het opkomende folktalent een welkome kans boden om hun werk op vinyl uit te brengen. Het Leeuwardense Universe werd uit frustratie opgericht door platenhandelaar Wobbe van Seijen, toen deze geen bestaande maatschappij kon interesseren voor zijn band Hello. Stoof was een dochter van Munich Records uit Bennekom, waar de legendarische (in 2006 overleden) Job zomer de scepter zwaaide. Samen met kleinere ondernemingen als Crossroad, Xilovox, Hakketoon en het door King's Galliard opgerichte Pan brachten deze labels in de gloriedagen van de Nederfolk ettelijke honderden lp's op de markt (singles waren een zeldzaam verschijnsel). Daarbij werd niet op een cent gekeken: luxe klaphoezen en inlegvellen waren eerder regel dan uitzondering.

Uiteindelijk konden de Nederlandse folkies de boze buitenwereld niet buiten de deur houden. De nieuwe stromingen in de popcultuur van de late jaren zeventig waren weliswaar niet specifiek tegen een marginaal verschijnsel als folk gericht, maar het nihilisme van punk en het hedonisme van disco stonden mijlenver af van de hippiegemeenschap die in de folk haar idealen altijd weerspiegeld had gezien. Hoewel de Nederfolk tot begin jaren tachtig interessante platen bleef voortbrengen, nam de publieke belangstelling gestaag af. Folk werd een levend fossiel. Clubs hadden steeds meer moeite om het hoofd boven water te houden en veel artiesten raakten in een identiteitscrisis: hoelang konden ze dezelfde muziek voor (hooguit) hetzelfde publiek blijven spelen?



Halverwege de jaren tachtig waren de gouden jaren van de Nederfolk ten einde. Bands als Irolt, de Perelaar en King's Galliard hielden het voor gezien, het genre verdween in de marge van de vaderlandse popmuziek en is daar tot op de dag van vandaag eigenlijk niet meer uitgekomen. Inmiddels is een hele generatie opgegroeid die nog nooit van Fungus gehoord heeft; veel fans van Devendra Banhart hier te lande realiseren zich niet dat de wortels van diens muziek voor een deel in hun eigen achtertuin liggen. Daar moet verandering in komen. Dutch Rare Folk zet de deur naar een verborgen schatkamer van de Nederpop op een kier. Betreden op eigen risico.